ECLI:NL:CRVB:2018:1427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
17/4088 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesbelang bij ten onrechte veroordeling in bezwaarkosten en gevolgen voor schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, vertegenwoordigd door mr. C. van der Ent-Schulz, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda. Dit besluit betrof de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van kosten van bijzondere bijstand. De rechtbank had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had, omdat de vergoeding van de bezwaarkosten was verrekend met een openstaande vordering, wat volgens de rechtbank geen feitelijke betekenis voor appellante had.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk procesbelang heeft, omdat de verrekening van de bezwaarkosten een nieuwe schuld aan haar rechtshulpverlener kan creëren, wat haar toegang tot schuldhulpverlening in gevaar kan brengen. De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte de bezwaarkostenvergoeding heeft toegekend en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de bezwaarkosten betreft. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht van appellante dient te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van onterecht toegekende kostenvergoedingen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

17.4088 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 april 2017, 16/8634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 24 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. van der Ent-Schulz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en, op verzoek van de Raad, een nadere reactie over de bevoegdheid van de besluitvorming, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Namens appellante is mr. Van der Ent-Schulz verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
R. van Heugten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft het college de algemene bijstand en periodieke bijzondere bijstand van appellante met ingang van 20 mei 2016 ingetrokken. Bij besluit van 25 juli 2016 heeft het college de gemaakte kosten van de bijzondere bijstand over de periode van 20 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 199,77.
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 11 juli 2016 en 25 juli 2016 gegrond verklaard. Het college heeft appellante een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar tot een bedrag van € 496,- en deze kostenvergoeding verrekend met een nog openstaande vordering op appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college bij het bestreden besluit aan appellante abusievelijk - zonder dat daartoe een verzoek is gedaan - een proceskostenvergoeding heeft toegekend ter hoogte van € 496,-. Deze is verrekend met een nog openstaande vordering op appellante. Het terugdraaien van de beslissing om de kosten in bezwaar te vergoeden en te verrekenen kan geen feitelijke betekenis voor appellante hebben waardoor het procesbelang ontbreekt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante voert aan dat zij procesbelang bij de procedure heeft, omdat de mogelijkheid tot het toetreden tot schuldhulpverlening door de verrekening van de bezwaarkosten in gevaar komt, nu daardoor een nieuwe schuld aan haar rechtshulpverlener is ontstaan. Om die reden heeft appellante ook bewust niet verzocht om vergoeding van de kosten in bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bevoegde besluitvorming
4.1.
Bij brief van 29 januari 2018 heeft het college verklaard het bestreden besluit te bekrachtigen en voor zijn rekening te nemen voor zover het onbevoegd door de commissie Sociaal Domein in mandaat is genomen. Zoals bij uitspraak van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4473 in een in dit opzicht vergelijkbare zaak is overwogen was de commissie Sociaal Domein niet bevoegd om in mandaat op het bezwaar te beslissen. Nu belanghebbenden door dit bevoegdheidsgebrek aan het bestreden besluit niet zijn benadeeld zal dit worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procesbelang
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 28 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1518, en van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633) is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante niet om een vergoeding van de kosten in bezwaar heeft verzocht en dat het college in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb de bezwaarkosten heeft vergoed. Appellante wenst met het hoger beroep te bereiken dat de vergoeding van haar kosten in bezwaar alsnog ongedaan wordt gemaakt.
4.4.
In wat appellante naar voren heeft gebracht, zoals vermeld onder 3, is voldoende procesbelang gelegen. Immers, op voorhand is niet uitgesloten dat door de verrekening van
de bezwaarkosten een schuld op de gemachtigde ontstaat en dat door het ontstaan van een nieuwe schuld, zoals door appellante gesteld, de toelating tot het schuldhulpverleningstraject in gevaar komt. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Bezwaarkostenvergoeding
4.5.
Uit 4.3 volgt dat het college ten onrechte de bezwaarkostenvergoeding heeft toegekend. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond worden verklaard en het bestreden besluit, voor zover daarin de bezwaarkosten zijn toegekend, worden vernietigd.
5. Op verzoek van appellante zal het college niet worden veroordeeld in de proceskosten van appellante.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de bezwaarkosten zijn vergoed;
  • bepaalt dat het college het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van F. Demiroǧlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) F. Demiroǧlu

LO