ECLI:NL:CRVB:2018:1421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
17/1678 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake erkenning als oorlogsslachtoffer onder de Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 19 januari 2017. Het verzoek is ingediend door de erven en/of rechtverkrijgenden van [Betrokkene], die op 25 maart 2017 is overleden. De appellanten, vertegenwoordigd door de weduwe van betrokkene, hebben verzocht om herziening van de afwijzing van hun verzoek om erkenning als oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad had eerder geoordeeld dat betrokkene geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere beslissing.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeert dat betrokkene geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft gepresenteerd die aan deze voorwaarden voldoet.

Daarnaast is er door de appellanten gesteld dat de weduwe van betrokkene in financiële problemen verkeert, maar de Raad oordeelt dat dit geen invloed heeft op de afwijzing van het verzoek, aangezien de eerdere uitspraak vaststelt dat betrokkene geen rechten kan ontlenen aan de Wubo. De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1678 WUBO

Datum uitspraak: 9 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 januari 2017, 16/3004 WUBO
Partijen:
erven en/of rechtverkrijgenden van [Betrokkene] te [woonplaats], Duitsland (appellanten)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
[Betrokkene] (betrokkene) heeft om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad van 19 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:200.
Op 25 maart 2017 is betrokkene overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet. Namens appellanten heeft [naam weduwe], de weduwe van betrokkene, bericht dat
[A] als gemachtigde van appellanten zal optreden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Namens appellanten is [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1. Bij de genoemde uitspraak van de Raad is beslist op het beroep van betrokkene tegen het besluit van verweerder van 29 maart 2016, waarbij afwijzend is beslist op het verzoek om de eerdere weigering om betrokkene te erkennen in het kader van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) te herzien. De afwijzing is gebaseerd op de grond dat betrokkene geen nieuwe feiten of gegevens heeft ingebracht die aanleiding geven terug te komen van het eerdere oordeel inhoudende dat het volgen en voltooien door betrokkene van de politieopleiding in [plaatsnaam] - gelet op het karakter en de ideologie achter deze opleiding - uit nationaal oogpunt als onwaardig gedrag moet worden gezien en dat hij om die reden geen rechten kan ontlenen aan de Wubo. De Raad heeft die afwijzing niet voor onjuist kunnen houden.
2. Betrokkene kan zich niet vinden in de door de Raad onderschreven weigering van verweerder om betrokkene alsnog te erkennen als oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Gesteld wordt dat de uitsluiting steunt op een niet meer bruikbaar en sterk verouderd artikel. Onder verwijzing naar het besluit van 15 maart 1946, waarbij geen termen werden gezien om in het kader van de politiezuivering tegen betrokkene maatregelen te nemen op grond van het Zuiveringsbesluit 1945, en informatie van het Nationaal Archief stelt betrokkene dat hij geen strafbare feiten heeft gepleegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Betrokkene heeft geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in
artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, naar voren gebracht. Betrokkene poogt met zijn argumenten een discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van de Raad van 19 januari 2017. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4926) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in
artikel 8:119 van de Awb, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te openen of om de daarin gedane uitspraak ter discussie te stellen.
3.3.
Namens appellanten is nog gesteld dat met het overlijden van betrokkene zijn weduwe in financiële problemen is gekomen. Aangezien de weduwe van betrokkene in Nederland noch in Duitsland recht heeft op een nabestaandenuitkering is verzocht haar in aanmerking te brengen voor een nabestaandenuitkering op grond van de Wubo. De omstandigheid dat in rechte vast is komen te staan dat betrokkene geen rechten kan ontlenen aan de Wubo brengt mee dat de weduwe van betrokkene evenmin rechten kan ontlenen aan de Wubo. Dat zij in financiële problemen is gekomen maakt dit niet anders.
3.4.
Het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders

RB