ECLI:NL:CRVB:2018:1399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de impact van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant had zich op 10 maart 2014 ziek gemeld en zijn dienstverband was per 1 januari 2015 geëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen, als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten, zijn onderschat. De medische gegevens, waaronder rapporten van de behandelende artsen en verzekeringsartsen, gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er een verschil van inzicht was over de medische situatie van appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de aan de beoordeling ten grondslag liggende functies medisch geschikt waren voor appellant.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn stelling dat hij meer beperkt was, ondersteunde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af.