ECLI:NL:CRVB:2018:1399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/4984 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de impact van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant had zich op 10 maart 2014 ziek gemeld en zijn dienstverband was per 1 januari 2015 geëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen, als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten, zijn onderschat. De medische gegevens, waaronder rapporten van de behandelende artsen en verzekeringsartsen, gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er een verschil van inzicht was over de medische situatie van appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de aan de beoordeling ten grondslag liggende functies medisch geschikt waren voor appellant.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn stelling dat hij meer beperkt was, ondersteunde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16.4984 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 juni 2016, 15/5393 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Namens appellant is verschenen mr. Y. Mateo Diaz, kantoorgenoot van mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur. Op 10 maart 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Zijn dienstverband is per 1 januari 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 11 februari 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 februari 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven voor twijfel aan het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het bepalen van de belastbaarheid van appellant rekening heeft gehouden met de overgelegde medische stukken, de opmerkingen en argumenten van appellant en het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash. Verder heeft appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden in dit kader aangevoerd of andere bescheiden overgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een onderzoek door een deskundige.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij in korte tijd het slachtoffer is geweest van twee ongevallen en dat zijn gezondheidstoestand na het tweede ongeval ernstig is verslechterd. Appellant heeft nog steeds last van zijn nek, schouder en rug, waarvoor hij
wekelijks behandelingen bij een fysiotherapeut ondergaat. Appellant meent dat zijn psychische klachten in onvoldoende mate zijn betrokken bij de beoordeling. Het Uwv heeft geen informatie ingewonnen bij de psychiater, terwijl psychische beperkingen moeilijker zijn vast te stellen. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen ten onrechte afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar rechtsoverweging zeven van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de lichamelijke en psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van
11 februari 2015 appellant op het spreekuur gezien, dossierstudie verricht en appellant beperkt geacht voor zware fysieke arbeid op basis van zijn knie-, nek- en rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich blijkens het rapport van 17 juni 2015 gebaseerd op dossieronderzoek, het onderzoek van de primaire verzekeringsarts, en bestudering van medische informatie van de behandelende fysiotherapeuten, huisarts, chirurg van de spoedeisende hulp en praktijkondersteuner van de huisarts GGZ. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat appellant in 2014 tot tweemaal toe bij een verkeersongeval betrokken is geweest. Bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant zijn de stemmingsklachten van appellant meegewogen en daarover is op inzichtelijke wijze gerapporteerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, samen met de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de overgelegde informatie ontoereikend waren voor het vormen van een verzekeringsgeneeskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen, als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten op 10 april 2015, zijn onderschat of dat hij meer of anders beperkt is. Uit de informatie van de chirurg blijkt dat na het tweede ongeval in augustus 2014 geen beperkingen zijn vastgesteld aan hoofd, hals en rechterarm, matige drukpijn aan de elleboog links en een schaafwond aan de knie. Uit de informatie van de POH-GGZ van
23 mei 2014 (lees:2015) blijkt dat appellant sinds het tweede ongeval weer meer activiteiten onderneemt en de depressie opklaart. De voorhanden zijnde medische gegevens, waaronder genoemde informatie, geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van verschil van inzicht van feitelijke aard tussen de behandelend artsen en de verzekeringsartsen van het Uwv over de medische situatie van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling dat hij meer beperkt is, ondersteunt. Voor benoeming van een deskundige is daarom geen aanleiding.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Gelet op dit oordeel is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding geen grond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM