In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij zijn studiefinanciering werd herzien. Appellant was ingeschreven op een adres dat gerenoveerd werd, waardoor hij tijdelijk in een wisselwoning verbleef. De minister concludeerde dat appellant niet op zijn brp-adres woonde en herzag zijn studiefinanciering, wat leidde tot een terugvordering van € 2.463,51. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant stelde dat hij wel degelijk op het brp-adres woonde en dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister nader onderzoek had moeten verrichten en dat de bijzondere omstandigheden van de renovatie en de tijdelijke woonomstandigheden van appellant niet voldoende waren meegewogen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waardoor het besluit van de minister werd herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2.004,- werden begroot.