ECLI:NL:CRVB:2018:1379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/5243 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekte en de rol van medische oordelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die ziek was gemeld wegens pijnklachten aan de linkervoet, ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat hij met zijn beperkingen meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de stopzetting van zijn ziekengeld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De appellant had aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn beperkingen, maar de Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De medische gegevens ondersteunden de conclusie dat de appellant in staat was om de in aanmerking genomen arbeid te verrichten, ondanks zijn beperkingen. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige de belastende aspecten van de functies had betrokken en dat de eisen van het dragen van veiligheidsschoenen geen belemmering vormden voor de appellant om de werkzaamheden te verrichten.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5243 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 juli 2016, 15/4981 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kast/paneelbouwer electra voor 37,84 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft hij zich met ingang van 21 juli 2014 ziek gemeld wegens pijnklachten van de linkervoet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 11 mei 2015 onderzocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 mei 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 29 juni 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 21 augustus 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
13 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 19 oktober 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en
10 november 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Het betoog van appellant dat uit de informatie van orthopedisch chirurg J.P.A.H. Onderwater van 11 maart 2016 blijkt dat hij meer beperkt is dan is aangenomen, heeft de rechtbank geen reden gegeven voor twijfel aan het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat de arbeidsdeskundige zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen in voor appellant passende functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat van een zorgvuldig onderzoek door het Uwv geen sprake is geweest. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant als gevolg van de artrose in de linker enkel. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant verwezen naar de door hem in beroep overgelegde informatie van orthopedisch chirurg Onderwater en heeft hij een nadere brief van die orthopedisch chirurg van 15 februari 2017 ingezonden. Volgens appellant is de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte vanuit gegaan dat orthopedisch schoeisel met hoge schacht de gebruiksmogelijkheid van de voet zal doen toenemen. Wat betreft de geduide functies heeft appellant aangevoerd dat de functie van bestucker (SBC-code 267050) niet geschikt is omdat daarbij met een voetpedaal gewerkt moet worden. De functies van soldering operator
(SBC-code 111180) en allround medewerker car (SBC-code 315020) kan hij niet vervullen omdat daarvoor het dragen van veiligheidsschoenen is vereist. Appellant heeft te maken met bijzonder orthopedisch schoeisel en indien dit al zou kunnen worden omgezet naar een veiligheidsschoen, dan zal appellant niet in staat zijn om deze schoen te dragen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In het rapport van
11 november 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meegedeeld dat appellant bij nader inzien niet geschikt wordt geacht voor de vijfde functie, textielproductenmaker / medewerker gordijnen (SBC-code 111160), die evenwel niet van belang is voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het onderzoek door de artsen van het Uwv is zorgvuldig verricht. Daarbij wordt van belang geacht dat een arts van het Uwv appellant op twee spreekuren heeft onderzocht en informatie heeft opgevraagd bij orthopedisch chirurg Onderwater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellant dossierstudie verricht en appellant op de hoorzitting gesproken. In het rapport van 19 oktober 2015 heeft deze verzekeringsarts een door appellant in bezwaar ingezonden CD-rom, waarop röntgenfoto’s van 2014 en 2015 staan, en informatie van orthopedisch chirurg Onderwater van 23 juli 2014, 7 november 2014 en 20 juli 2015 kenbaar in de overwegingen betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende medische informatie om de beperkingen van appellant op de juiste wijze te kunnen vaststellen. Verder heeft appellant in beroep een brief van 11 maart 2016 van orthopedisch chirurg Onderwater ingezonden, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 21 juni 2016 heeft gereageerd.
4.3.
Evenals de rechtbank heeft geoordeeld, wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant in de FML van 13 mei 2015 opgenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 19 oktober 2015 en
21 juni 2016 uiteengezet waarom met de artrose in de linker enkel in de FML in voldoende mate rekening is gehouden. Er zijn forse beperkingen in de FML vermeld in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen voor tillen, duwen, zware lasten hanteren, lopen, trappen lopen, klimmen, knielen of buigen, intensief bedienen van een voetpedaal met linker voet, staan, staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn. Dat appellant meer beperkt moet worden geacht dan deze verzekeringsarts heeft aangenomen, vindt geen bevestiging in de voorhanden zijnde en van beide partijen afkomstige medische informatie. Naar aanleiding van de in hoger beroep ingezonden informatie van de orthopedisch chirurg van 15 februari 2017, waarin melding wordt gemaakt van een op
3 januari 2017 verrichte scopische arthrodese van het bovenste enkelgewricht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens het rapport van 20 maart 2018 nogmaals de eerdere rapporten bestudeerd. Over de gepleegde ingreep heeft deze verzekeringsarts vermeld dat hij in november 2014 de interventie al als mogelijk verder perspectief heeft geschetst en dat de vermelde gegevens geen betekenis hebben voor het gegeven oordeel over de belastbaarheid op de datum in geding. Ook deze conclusie kan worden gevolgd nu de ingezonden informatie geen gegevens toevoegt over de medische situatie op
21 augustus 2015. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML van 13 mei 2015.
4.4.
Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat hij met zijn beperkingen ongeschikt is voor de in aanmerking genomen arbeid. De belastende aspecten van de functies, waarvoor appellant geschikt wordt geacht, zijn bij de EZWb betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 juni 2016 inzichtelijk, aan de hand van informatie van een arbeidsdeskundig analist, beoordeeld dat de functie van bestucker passend is omdat de bediening van de daarbij te gebruiken pedalen met de rechter- dan wel de linkervoet kan plaatsvinden. Naar aanleiding van wat in hoger beroep over de passendheid van de functies is aangevoerd heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 11 november 2016 nogmaals inzichtelijk en afdoende gemotiveerd over de pedaalbediening toegelicht dat die bediening plaatsvindt in zittende houding, waardoor vrijwel geen gewicht op de linkervoet rust. Wat betreft het dragen van veiligheidsschoenen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens nader toegelicht dat in het geval dat in een functie veiligheidsschoenen dienen te worden gedragen, appellant bij het Uwv een vergoeding voor een werkvoorziening in de vorm van orthopedisch verantwoorde schoenen kan aanvragen. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat de eis van het dragen van veiligheidsschoenen er niet aan in de weg staat dat appellant de werkzaamheden in de geselecteerde functies verricht. Dat appellant deze schoenen niet zou kunnen dragen vindt geen bevestiging in de medische gegevens. Dat de functie van textielproductenmaker/medewerker gordijnen in hoger beroep alsnog is vervallen, leidt niet tot een relevante wijziging van het verdienvermogen, zoals het Uwv terecht heeft vermeld.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM