ECLI:NL:CRVB:2018:1370
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor functies na WIA-aanspraken en ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 20 mei 2014 geen recht had op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Later meldde zij zich opnieuw ziek en werd per 10 december 2014 hersteld verklaard, waarna het Uwv haar geen recht meer op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toekende. Appellante ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch oordeel van het Uwv zorgvuldig was en dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten door de artsen van het Uwv waren onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante terecht had besproken en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de functies die bij de WIA-beoordeling waren geselecteerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen verdere psychische beperkingen waren vastgesteld die de geschiktheid voor de functies in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.