In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld na het beëindigen van zijn dienstverband als teamleider openbare ruimte. Appellant had zich op 2 september 2013 ziek gemeld met vermoeidheids- en concentratieklachten en ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet. De verzekeringsarts M.J.H.M. Herpers had appellant in 2014 belastbaar geacht met beperkingen, maar in 2015 concludeerde arts J.H.L. Zijlema dat appellant weer in staat was zijn eigen werk te verrichten. Het Uwv besloot daarop dat appellant per 5 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten, onderbouwd met rapporten van andere artsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat appellant per 5 februari 2015 in staat was zijn eigen werk te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.