ECLI:NL:CRVB:2018:1358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
16/4302 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het recht op ziekengeld werd betwist. Appellant, die als chef-kok werkzaam was, meldde zich op 2 augustus 2014 ziek vanwege psychische klachten. Het Uwv kende hem ziekengeld toe, maar concludeerde na een eerstejaars ZW-beoordeling dat hij per 2 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die aanvullende beperkingen vastlegde in een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

In hoger beroep betoogde appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking hebben aangenomen, terwijl hij slechts 10 tot 12 uur per week zou kunnen werken. Het Uwv verwees naar de rapporten van de verzekeringsartsen ter ondersteuning van hun standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de FML van 20 november 2015 de juiste weergave was van de belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.4302 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 mei 2016, 16/360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. Het Uwv is, met kennisgeving, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chef-kok. Op 2 augustus 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het dienstverband van appellant is op 1 oktober 2014 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 10 juni 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 juli 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 juli 2015. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellant onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opgemaakte FML aangepast. Op grond van de bevindingen uit eigen onderzoek en de informatie van de behandelend sector heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken 2 en 6 van de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en geconcludeerd dat drie van de vier functies op grond van de gewijzigde FML van 20 november 2015 gehandhaafd kunnen blijven en dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 december 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de FML van 20 november 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen dat sprake is van obesitas, een afgenomen depressieve episode en tendomyogene pijn- en gewrichtsklachten. Hij heeft de FML aangepast en aanvullende beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de standaard urenbeperking. Daarbij is de door eiser ingebrachte informatie, waaronder de brief van psycholoog Te Riele-Back (van Mediant) van 4 augustus 2015, nadrukkelijk betrokken. Van belang is wat objectief medisch vast is te stellen, niet alleen wat eiser ervaart. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de geduide functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant opleveren.
3.1.
In hoger beroep betoogt appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen aanleiding hebben gezien een urenbeperking aan te nemen. Hij was op de datum in geding (en ook nu nog) in staat om maximaal 10 tot 12 uur per week te werken. Appellant voldoet aan de voorwaarden voor een urenbeperking, nu sprake is van zodanig verlies van energie dat daarmee een hele werkdag niet kan worden volgehouden. Er is onvoldoende gewicht toegekend aan het in de brief van Mediant van 4 augustus 2015 gestelde met betrekking tot zijn belastbaarheid. De betreffende psycholoog is bekend met de beperkingen van appellant, heeft hem maandenlang behandeld en heeft contact met hem gehad nadat hij
10 tot 12 uur per week had gewerkt.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsartsen – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2015 is vermeld dat een FML is opgesteld waarbij rekening is gehouden met beperkingen op psychisch vlak. Voor een urenbeperking op energetische gronden, zoals door appellant geclaimd, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische redenen aanwezig. Er is, naast de al geduide beperkingen op basis van de aanwezige klachten, geen aandoening aanwezig waarvan bekend is dat zij met een zodanig verlies van energie gepaard gaat, dat daarmee een hele werkdag niet kan worden volgehouden. In werkzaamheden waar met de aangenomen beperkingen rekening wordt gehouden zal geen sprake zijn van overbelasting en eventueel daarmee gepaard gaande zodanig verhoogd energieverlies, dat appellant daarmee niet ongeveer acht uur per dag kan werken. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van frequente deadlines, productiepieken en een hoog handelingstempo in arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht appellant aanvullend beperkt ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen en het uiten van eigen gevoelens. Ook is hij beperkt ten aanzien van samenwerken en is hij aangewezen op een van te voren afgebakende deeltaak, waardoor hij niet in teamverband hoeft te werken en er een kleine kans op stress bestaat. Ten aanzien van de brief van de behandelend psycholoog van 4 augustus 2015 overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het niet aan een behandelaar is om uitspraken te doen over de belastbaarheid. Bovendien stelt de behandelaar niet concreet dat appellant geen hele werkweek kan werken. Ook het dagverhaal geeft geen aanleiding om een urenbeperking te stellen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Om appellant tegemoet te komen neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aan in rubriek 6, in die zin dat hij gemiddeld ongeveer acht uur per dag, veertig uur per week kan werken. Deze aanvullende beperkingen zijn vastgelegd in de aangepaste FML van 20 november 2015.
4.3.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Dat appellant meer beperkt moet worden geacht dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, in het bijzonder dat een urenbeperking aangewezen is, vindt geen bevestiging in de voorhanden zijnde medische informatie. Psycholoog Te Riele-Back schrijft in de brief van 4 augustus 2015: “[…] de vraag is alleen of hij een baan van 40 uur in de week fysiek en psychisch ook werkelijk gaat volhouden. Ik betwijfel dit. Deels omdat ik zie dat hij emotioneel erg kwetsbaar is. Hij slaapt slecht, heeft moeite zijn gevoelens onder controle te houden, ontspanning te vinden. […] Ik ben wel van mening dat het voor cliënt goed zou zijn als hij langzaam weer zou gaan beginnen met werken. […] Ik vraag me alleen af of 40 uur per week reëel is in zijn situatie […].” Te Riele-Back stelt niet dat bij appellant ten gevolge van een aandoening sprake is van een dusdanig verlies van energie dat daarmee een hele werkdag niet kan worden volgehouden. Dat deze psycholoog appellant maandenlang heeft behandeld en een verklaring met betrekking tot de belastbaarheid heeft afgegeven maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergeven in 4.2, onjuist zou zijn. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML van 20 november 2015.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In hoger beroep zijn geen gronden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

TM