ECLI:NL:CRVB:2018:1340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
16/326 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 17 november 2010 ziek meldde met psychische klachten. Appellante was werkzaam als pedagogisch medewerker en kreeg in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend vanwege 100% arbeidsongeschiktheid. In 2014 stelde het Uwv de einddatum van deze uitkering vast op 14 augustus 2014, waarna appellante in aanmerking kwam voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv voerde een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit, waaruit bleek dat appellante niet langer voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. Appellante maakte bezwaar tegen de beëindiging van haar uitkering, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit correct had beoordeeld. De verzekeringsarts had alle relevante informatie in zijn beoordeling betrokken en had overtuigend gemotiveerd waarom appellante niet meer als volledig arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien de FML van 7 augustus 2014 een reële weergave van de beperkingen van appellante bood. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

16.326 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
7 december 2015, 15/616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Achterveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als pedagogisch medewerker bij twee
werkgevers voor in totaal ongeveer 40 uur per week. Zij heeft zich op 17 november 2010 ziek gemeld met psychische klachten. Op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek is vastgesteld dat appellante niet beschikte over benutbare arbeidsmogelijkheden wegens een ernstige psychische stoornis. Appellante is daarom bij besluit van 27 september 2012 met ingang van 14 november 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het Uwv de einddatum van de loongerelateerde
WGA-uitkering vastgesteld op 14 augustus 2014. Vanaf die datum komt appellante in aanmerking voor een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hiertegen heeft de werkgever van appellante bezwaar gemaakt. De werkgever heeft daarbij aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen medische en arbeidskundige beoordeling aan het besluit van 21 mei 2014 ten grondslag heeft gelegd.
1.3.
Het Uwv heeft vervolgens alsnog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht.
Daarbij is dossierstudie verricht, is appellante gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv en is informatie opgevraagd bij de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft na ontvangst van een brief van MoleMann Mental Health van
1 augustus 2014 gerapporteerd dat de behandeling van appellante is afgerond en dat appellante alleen nog medicatie gebruikt. Appellante heeft gemeld zelf meer te willen doen en met reïntegratie-inspanningen te zijn begonnen. De verzekeringsarts acht activering en structurering van de dag wenselijk. Appellante voldoet volgens de verzekeringsarts niet langer aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Hij heeft, mede vanuit preventief oogpunt, beperkingen voor appellante op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 augustus 2014. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek uitgewezen dat appellante op grond van voor haar geselecteerde functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante is bij brief van
5 september 2014 door het Uwv op de hoogte gesteld van het voornemen haar WIA-uitkering te beëindigen per 6 november 2014. Appellante heeft hiertegen bezwaren ingediend. Zij heeft naar voren gebracht dat de nu vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet passend is bij haar arbeidsmogelijkheden. Uit haar dagverhaal blijkt dat zij niet tot enige wezenlijke activiteit komt. De brief van MoleMann Mental Health van 1 augustus 2014 berust op miscommunicatie, gelet op de actuele GAF-score. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een reïntegratieverslag, een plan van aanpak en een medische verklaring van MoleMann Mental Health van 10 oktober 2014 overgelegd.
1.4.
Hierop heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat bij
appellante sprake is van een wisselende expressie van problemen rondom het welbevinden, die te begrijpen is vanuit een in de persoon gelegen kwetsbaarheid. Deze kwetsbaarheid uit zich in spanningsgerelateerde symptomen en stemmingswisselingen. Ondanks haar achtergrond heeft appellante langdurig gefunctioneerd in werk. Haar afweer en overdekking van de eigen kwetsbaarheid faalden door ervaringen na een conflict met een leidinggevende. Daardoor ontstond gevoeligheid voor stress, zich uitend in symptomen die wisselend werden geduid als ADHD, depressie, paniekstoornis en inmiddels chronische PTSS. De beperkingen die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld zijn vanuit de basale kwetsbaarheid van appellante goed te volgen. De nu in reactie op het voornemen opgeleefde klachten betekenen niet dat de kwetsbaarheid gewijzigd is, maar onderstreept die veeleer. De GAF-score, noch de wijziging in de diagnostiek hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot een andere inschatting van de belastbaarheid van appellante gebracht. In het trajectverslag heeft hij geen medische onderbouwing gevonden voor het aannemen van een urenbeperking. Verder noemt dit trajectverslag beperkingen die volgens deze verzekeringsarts in belangrijke mate overeenkomen met de FML. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusies van de arbeidsdeskundige, hoewel het maatmaninkomen en de maatmanomvang zijn aangepast. Bij beslissing op bezwaar van
5 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en besloten dat de WIA-uitkering van appellante zal worden beëindigd per
17 februari 2015 (datum in geding), omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 28,73%. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.1.
In beroep heeft appellante haar eerdere bezwaren herhaald en een brief van haar
behandelend psychiater overgelegd, waarin wordt vermeld dat sprake is van een somatoforme stoornis NAO, PTSS met verlaat begin, een paniekstoornis met agorafobie, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type en een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en vermijdende trekken. Door de trigger die aanleiding was om hulp te zoeken in 2010, is er volgens deze psychiater een PTSS met verlaat begin ontstaan. Deze PTSS is volgens de psychiater onvoldoende meegewogen door het Uwv. Omdat appellante ten onrechte dacht dat zij zonder medicatie zou kunnen functioneren, is zij enorm teruggevallen en weer in behandeling gekomen. Appellante knapte gelukkig weer snel op, maar de onderliggende kwetsbaarheid is daarmee niet verdwenen. Zonder beoordelingsstress en teveel druk zal appellante goed kunnen functioneren, maar het is een dun laagje. De psychiater heeft aandacht gevraagd voor de kwetsbare start die appellante als baby heeft gehad. Volgens de psychiater zal appellante langdurig medicatie nodig hebben en zal zij naar alle waarschijnlijkheid nog regelmatig in de valkuil van ontkenning en zelfoverschatting vallen. Met haar achtergrond en persoonlijkheidsprofiel zal appellante erg moeten uitkijken en steeds bezig moeten blijven met een reële belasting en balans. Anders zal ze zichzelf overvragen met alle nare gevolgen en psychiatrische toestandsbeelden van dien. De psychiater acht het als behandelaar niet mogelijk dat appellante volledig aan het werk zal gaan. Zij zal rustig moeten opbouwen met de nodige begeleiding.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reacties verwoord dat nadrukkelijk
rekening is gehouden met de kwetsbaarheid van appellante, de gevoeligheid voor druk in de sociale context en de daarmee samenhangende beperkingen in haar belastbaarheid. Begeleiding door MoleMann Mental Health is wenselijk. Met beoordelingsstress is rekening gehouden door appellante aangewezen te achten op een voorspelbare werkomgeving. De beperkingen voor arbeid dragen door begrenzing en structurering bij aan het voorkomen van de neiging van appellante tot overbelasting. Voor het rustig opbouwen van werkzaamheden en/of een urenbeperking is geen medische onderbouwing aanwezig.
2.3.
Wegens de discrepantie tussen de mening van de behandelaar en het standpunt van het
Uwv heeft appellante de rechtbank verzocht een deskundige in te schakelen.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het
bestreden besluit berust op een zorgvuldige en toereikende medische grondslag. De informatie van de behandelend sector is in voldoende mate meegewogen. Voldoende is gemotiveerd waarom deze informatie geen aanleiding heeft gegeven om appellante meer beperkt te achten dan in de FML van 7 augustus 2014 is aangenomen. Deze FML is te zien als een reële weergave van de beperkingen van appellante op de datum in geding. Verder heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de rechtbank ten onrechte niet die waarde heeft toegekend aan de verklaringen van de behandelend psychiater die daaraan in haar visie moet worden toegekend. De rechtbank heeft in haar uitspraak niet gemotiveerd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd, ondanks de duidelijke stellingname van de behandelend arts. De rechtbank had moeten overgaan tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van MoleMann Mental Health van
26 september 2017 verstrekt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het standpunt van appellante dat het Uwv haar medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld is niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens, terwijl de rechtbank duidelijk heeft omschreven waarom de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rechtbank hebben overtuigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle door appellante en haar behandelaars genoemde klachten op een deugdelijke en kenbare wijze bij zijn medische beoordeling betrokken. Hij heeft rekening gehouden met de kwetsbaarheid van appellante, beoordelingsstress, de gevoeligheid voor druk in de sociale context en haar neiging over haar grenzen te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd waarom, met inachtneming van de al in de FML van 7 augustus 2014 opgenomen beperkingen, geen noodzaak bestaat voor het opnemen van een urenbeperking. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van appellante heeft gemist, terwijl de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn medisch oordeel inzichtelijk en overtuigend in zijn rapporten uiteengezet.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en in de overgelegde informatie van MoleMann Mental Health van 26 september 2017 worden geen aanknopingspunten gevonden die doen twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Deze informatie heeft betrekking op een herintake na ontslag in 2014 en tussentijds telefonisch contact en beslaat verder de periode van het afgelopen jaar, waarin kennelijk traumatherapie is geboden. Met de vermelding dat inmiddels meer zicht bestaat op de kwetsbaarheid van appellante, dat appellante druk ervaart op het gebied van relatie, zorg om kinderen, dag/nachtritme (werk) en financiën en dat traumatische jeugdervaringen hun sporen hebben nagelaten in de persoonlijkheidsontwikkeling wordt bovendien geen wezenlijk ander beeld geschetst dan dat waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening mee heeft gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een reactie op de ingediende informatie verder terecht opgemerkt dat de gesignaleerde mogelijke ASS-trekken al worden ondervangen door de in de FML van 7 augustus 2014 opgenomen beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan deze overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daar komt bij dat, zoals ter zitting is bevestigd, de behandelend psychiater geen kennis heeft genomen van de FML van 7 augustus 2014.
4.3.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van deze FML is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen.
4.4.
Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting voor appellante ten grondslag zijn gelegd. De arbeidsdeskundige heeft in het resultaat functiebeoordeling bij de beschrijving van de functiebelastingen en de signaleringen inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H.C.P. Venema en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.H. Budde
IvR