ECLI:NL:CRVB:2018:1332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
17/5339 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 juni 2017 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante ontvangt sinds 1 juli 1996 een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 1 februari 2016 aan appellante meegedeeld dat haar ANW-uitkering per 1 mei 2009 is stopgezet, omdat zij op 28 april 2009 is gaan samenwonen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar te laat was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij tijdig contact heeft opgenomen met de Svb, maar de Raad oordeelt dat er geen bewijs is voor deze stelling. De Svb heeft geen telefoonnotitie in het systeem en appellante heeft geen gegevens van haar telefoonverkeer overgelegd. De Raad concludeert dat het bezwaarschrift van appellante te laat is ingediend en dat er geen redenen zijn die de overschrijding verschoonbaar maken. De Svb was verplicht het te veel betaalde bedrag terug te vorderen, aangezien vaststaat dat appellante ten onrechte een ANW-uitkering heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af.

Uitspraak

17.5339 ANW

Datum uitspraak: 3 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 juni 2017, 16/5585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogeveen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. Appellante ontvangt vanaf 1 juli 1996 een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 1 februari 2016 heeft de Svb appellante laten weten dat haar ANW-uitkering is gestopt per 1 mei 2009 (besluit 1), omdat zij op
28 april 2009 is gaan samenwonen. De Svb heeft op 15 maart 2016 (besluit 2) appellante laten weten dat van haar € 38.696,68 wordt teruggevorderd, omdat zij tussen mei 2009 en januari 2016 ten onrechte een ANW-uitkering heeft ontvangen. Bij datzelfde besluit heeft de Svb appellante laten weten dat aan haar een boete van € 6.320,00 wordt opgelegd, omdat zij niet binnen vier weken de wijziging in haar woonsituatie had doorgegeven. Appellante heeft op
25 april 2016 bezwaar gemaakt, daarbij met name stellende dat zij niet (de hele genoemde periode) samenwonend is geweest. Bij beslissing op bezwaar van 25 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Het bezwaar tegen besluit 2 is ongegrond verklaard voor zover het de terugvordering betreft. Voor zover besluit 2 ziet op de boete is het bezwaar gegrond verklaard, zodat aan appellante geen boete is opgelegd. Het bezwaar tegen de wijze van invordering wordt niet inhoudelijk behandeld, omdat hierover nog een besluit zal volgen.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar voor zover gericht tegen besluit 1, te laat is ingediend en dat deze overschrijding niet verschoonbaar is. Dat appellante tijdig telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de Svb en dat zij mocht begrijpen dat zij pas later bezwaar zou kunnen maken, acht de rechtbank niet bewezen. Ook ziet de rechtbank geen reden voor twijfel aan het gegeven dat besluit 1 een intrekkingsbesluit met terugwerkende kracht is. Nu besluit 1 in rechte vaststaat, staat ook vast dat appellante ten onrechte of tot een te hoog bedrag een ANW-uitkering heeft ontvangen. Tegen de terugvordering heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante met name herhaald dat zij wel tijdig telefonisch contact met de Svb heeft opgenomen, na de ontvangst van besluit 1. Dat de Svb hiervan geen melding in het systeem heeft opgenomen, waardoor appellante in een moeilijke bewijspositie verkeert, mag haar niet worden tegengeworpen. Daarnaast meent appellante dat besluit 1 dusdanig onduidelijk is, dat zij niet heeft kunnen begrijpen dat hiertegen bezwaar gemaakt kon en moest worden. Een overschrijding van de bezwaartermijn is, naar haar mening, hierdoor verschoonbaar.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geconstateerd dat het bezwaarschrift van 25 april 2016 ruim meer dan zes weken na besluit 1 is ingediend, zodat dit als te laat moet worden aangemerkt. Voor de stelling van appellante dat zij telefonisch contact met de Svb heeft gehad in de periode na 1 februari 2016 ontbreekt ieder bewijs. De Svb heeft geen telefoonnotitie in het systeem, wat wel gebruikelijk is bij een telefonisch contact. Appellante heeft geen gegevens van haar telefoonverkeer rond deze periode ingediend.
4.2.
Evenmin kan appellante gevolgd worden in haar stelling dat besluit 1 dusdanig onduidelijk is dat zij niet heeft kunnen en hoeven begrijpen dat zij bezwaar moest maken. In besluit 1 is opgenomen per welke datum en om welke reden zij geen recht meer had op een ANW-uitkering. Ook was een juiste bezwaarclausule opgenomen. Weliswaar is het onjuiste artikel uit de ANW genoemd als wettelijke basis, maar dit leidt niet tot conclusie die appellante daaraan verbonden wil zien, nu de inhoud van het besluit helder was. Hieruit volgt dat appellante haar bezwaarschrift tegen besluit 1 niet tijdig heeft ingediend en dat er geen reden is gegeven die de overschrijding verschoonbaar maakt.
4.3.
Nu vaststaat dat appellante geruime tijd ten onrechte een ANW-uitkering heeft ontvangen, was de Svb gehouden het te veel betaalde van haar terug te vorderen. Appellante heeft tegen de terugvordering als zodanig niets aangevoerd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

TM