ECLI:NL:CRVB:2018:1332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 juni 2017 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante ontvangt sinds 1 juli 1996 een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 1 februari 2016 aan appellante meegedeeld dat haar ANW-uitkering per 1 mei 2009 is stopgezet, omdat zij op 28 april 2009 is gaan samenwonen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar te laat was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij tijdig contact heeft opgenomen met de Svb, maar de Raad oordeelt dat er geen bewijs is voor deze stelling. De Svb heeft geen telefoonnotitie in het systeem en appellante heeft geen gegevens van haar telefoonverkeer overgelegd. De Raad concludeert dat het bezwaarschrift van appellante te laat is ingediend en dat er geen redenen zijn die de overschrijding verschoonbaar maken. De Svb was verplicht het te veel betaalde bedrag terug te vorderen, aangezien vaststaat dat appellante ten onrechte een ANW-uitkering heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af.