ECLI:NL:CRVB:2018:1331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
16/5410 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als inpakker werkte, was sinds 1 september 2010 arbeidsongeschikt na een CVA. Het Uwv had haar in 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar concludeerde in 2015 dat zij per 16 juni 2015 niet langer recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd, onder andere vanwege een vermeende taalbarrière en de korte duur van het onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat appellante zich onvoldoende heeft kunnen uiten tijdens het onderzoek en dat de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk waren. De Raad oordeelde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5410 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 juli 2016, 16/153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.B. Chylinska, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Chylinska en I.Z. Lukomska (tolk). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als inpakker voor 27,10 uur per week. Op
1 september 2010 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van een CVA. Het Uwv heeft appellante met ingang van 29 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 6 februari 2015 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 15 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 16 juni 2015 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat appellante, rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn, per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 april 2015, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2015, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een taalbarrière geen sprake geweest omdat appellante bij het onderzoek door de verzekeringsarts werd bijgestaan door een vriendin en op de hoorzitting door een begeleider die voor haar konden vertalen. De rechtbank heeft de duur van het onderzoek niet bepalend geacht voor de zorgvuldigheid daarvan. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de objectiveerbare beperkingen van appellante zijn onderschat. Dat appellante meer beperkt wordt geacht dan tijdens de zogenoemde eindewachttijdbeoordeling, en toch minder arbeidsongeschikt wordt geacht, vloeit voort uit de arbeidskundige beoordeling waarbij functies konden worden geduid, terwijl de arbeidsdeskundige bij de eindewachttijdbeoordeling daarin niet is geslaagd. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Indien het onderzoek uitgebreid en deugdelijk zou zijn uitgevoerd en haar klachten goed zouden zijn beoordeeld dan zou dat nimmer tot de conclusie hebben geleid dat zij geschikt is voor fulltime productiewerk. In tegenstelling tot de rechtbank meent appellante dat er wel sprake is geweest van een taalbarrière bij het onderzoek door het Uwv. De bij het onderzoek aanwezige personen zijn geen deskundige vertalers. Appellante heeft gesteld dat het Uwv slechts haar medische voorgeschiedenis bij de beoordeling heeft betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken kan niet worden afgeleid dat het ontbreken van een tolk een zorgvuldige medische beoordeling in de weg heeft gestaan. De rapporten van de verzekeringsartsen geven blijk van inzichtelijke anamneses en er zijn geen aanknopingspunten dat appellante zich onvoldoende heeft kunnen uiten of dat de weergegeven bevindingen in de rapporten niet consistent zijn met wat is besproken. Wat appellante in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 november 2015 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Het argument van appellante dat het onderzoek door de verzekeringsarts tevens onzorgvuldig was vanwege de korte duur van het onderzoek, slaagt evenmin. De lengte van het onderzoek is geen criterium voor de zorgvuldigheid van het onderzoek.
4.2.
Hetgeen over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2015 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van
27 februari 2015 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. In tegenstelling tot wat appellante heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts in de FML beperkingen opgenomen op de aspecten lopen, lopen tijden het werk, staan en staan tijdens het werk.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar informatie van het door haar in beroep ingebrachte huisartsenjournaal heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2016 overtuigend toegelicht dat de informatie van huisarts geen nieuwe gegevens bevat.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 februari 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

KS