Uitspraak
16.5410 WIA
8 juli 2016, 16/153 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als inpakker werkte, was sinds 1 september 2010 arbeidsongeschikt na een CVA. Het Uwv had haar in 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar concludeerde in 2015 dat zij per 16 juni 2015 niet langer recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd, onder andere vanwege een vermeende taalbarrière en de korte duur van het onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat appellante zich onvoldoende heeft kunnen uiten tijdens het onderzoek en dat de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk waren. De Raad oordeelde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.