ECLI:NL:CRVB:2018:1330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
16/1227 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 9 september 2010 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Aanvankelijk werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na een herbeoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot het besluit dat appellante per 14 maart 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond. Appellante stelde dat de verzekeringsarts in 2012 had vastgesteld dat zij geen benutbare mogelijkheden had en dat de diagnose PTSS, gesteld door psycholoog Pijnappels, dit zou onderbouwen. Het Uwv verdedigde echter dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie een herhaling waren van eerdere argumenten en dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, aangezien er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die een afwijkend oordeel rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 mei 2018.

Uitspraak

16.1227 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 januari 2016, 15/2831 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W.F. Noot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Noot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 9 september 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden als schoonmaakster voor 14,75 uur per week wegens psychische klachten. Bij besluit van
5 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 27 december 2012 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In november 2014 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante is op 6 november 2014 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 13 januari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 14 maart 2015 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 november 2014, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 augustus 2015 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 augustus 2015, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar het oordeel van de rechtbank, zijn standpunt ten aanzien van de FML afdoende toegelicht en afdoende uiteengezet waarom geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en een urenbeperking niet aangewezen is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk hebben gemaakt dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat een verzekeringsarts van het Uwv in oktober 2012 terecht heeft vastgesteld dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft. De thans uit de in beroep ingebrachte informatie van GZ-psycholoog B.E.M. Pijnappels van
26 oktober 2015 gebleken diagnose van PTSS sluit daarbij aan en geeft daarvoor een medische onderbouwing. De diagnose verklaart ook waarom appellante nooit meer dan 15 uur per week gewerkt heeft. Het verschil tussen het oordeel van de verzekeringsarts in 2012 en het huidige oordeel van het Uwv is daarom niet te verklaren. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat een beperking ten aanzien van het doelmatig handelen niet meer aan de orde zou zijn. Appellante heeft daarom verzocht om een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 mei 2016 op wat in hoger beroep is aangevoerd, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. Hetgeen over de medische beoordeling door het Uwv door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het onderzoek naar de beperkingen van appellante is zorgvuldig geweest. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens en er was geen noodzaak om nadere informatie op te vragen. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken, waaronder de informatie van psycholoog Pijnappels, geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 november 2015 inzichtelijk gemotiveerd waarom de diagnose PTSS op zich geen reden geeft aan te nemen dat appellante in het geheel geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellante voldoet niet aan de in de standaard “Geen benutbare mogelijkheden” genoemde criteria van adl-afhankelijkheid, bedlegerigheid, ziekenhuisopname of persoonlijk en/of sociaal disfunctioneren ten gevolge van een ernstige psychiatrische stoornis. De FML van 6 november 2014 kent reeds forse beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. In het rapport van 11 mei 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom appellante niet beperkt wordt geacht in het doelmatig handelen. Een beperking in het doelmatig handelen komt alleen voor als sprake is van een ernstige stoornis zoals een psychose, een vorm van dementie, een ernstige verstandelijke beperking of autisme, wat betekent dat er alleen beperkingen gelden in het doelmatig handelen als er een stoornis is in het functioneren in de adl. Dit doet zich bij appellante niet voor. Aanvullend wordt opgemerkt dat appellante geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat in verband met vermoeidheidsklachten of op preventieve gronden een urenbeperking gerechtvaardigd zou zijn. Nu er geen nadere medische gegevens zijn ingebracht die aanleiding geven voor een afwijkend oordeel ziet ook de Raad op grond van alle gegevens geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 november 2014 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

KS