ECLI:NL:CRVB:2018:1328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
17/3373 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • K.J. Kraan
  • J.Th. Wolleswinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake de toewijzing van een functie aan twee collega’s

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden politie, had hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing voor de functie van operationeel expert GGP. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet had beslist op het beroep dat gericht was tegen de toewijzing van de functie aan twee collega’s. De Raad stelde vast dat de appellant ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen het primaire besluit van de korpschef, maar dat de korpschef verzuimd had te beslissen op het bezwaar. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de korpschef voor zover niet was beslist op het bezwaar betreffende de toewijzing van de functie aan de collega’s. De Raad verklaarde het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk en veroordeelde de korpschef in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.503,-.

Uitspraak

17/3373 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 maart 2017, 15/4766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 3 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De opvolgend gemachtigde van appellant, mr. M. Abdelkader, heeft nadere geschriften ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. van der Molen en [X.].

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam binnen de [eenheid], laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden politie (GGP), salarisschaal 7, met als werkterrein [werkterrein].
1.2.
Bij brief van 3 mei 2015 heeft appellant gesolliciteerd naar de tijdelijke functie van operationeel expert GGP, locatie Friesland, salarisschaal 9, (geambieerde functie) waarvoor vijf vacatures zijn opengesteld. In de vacaturetekst is vermeld dat de sollicitatieprocedure bestaat uit een briefselectie, gevolgd door een gesprek en mogelijk een assessment.
1.3.
Door middel van een e-mail van 12 mei 2015, heeft [X.], [districtchef] en tevens voorzitter van de selectiecommissie, appellant te kennen gegeven dat hij op basis van de briefselectie niet wordt uitgenodigd voor een gesprek. Hiervoor is als reden gegeven dat appellant, gezien zijn brief, de selectiecommissie niet heeft kunnen overtuigen dat bij beschikt over de gevraagde competenties en tevens dat de stap om nu in een basisteam de functie van operationeel expert te gaan uitvoeren te groot wordt gevonden.
1.4.
Bij besluit van 16 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de selectiecommissie door middel van de briefselectie kandidaten heeft beoordeeld op grond van een aantal vooraf vastgestelde selectiecriteria: functie-eisen, motivatie, visie op de functie alsmede de kwaliteit van de brief. De e-mail van 12 mei 2015 kan worden gezien als een voor bezwaar vatbaar besluit, nu er sprake is van een beslissing die gericht is op rechtsgevolgen. Dat in de vacaturetekst niet nader is gespecificeerd aan welke eisen de motivatiebrief dient te voldoen en dat niet is vermeld dat de medewerker de selectiecommissie dient te overtuigen van de gevraagde competenties is vanzelfsprekend en doet aan het besluit van 12 mei 2015 niet af.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld
- blijkens rechtsoverweging 8 van haar uitspraak - dat het beroep alleen gericht is tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing voor de geambieerde functie. Het beroep ziet namelijk ook op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de beslissing om de geambieerde functie toe te wijzen aan twee collega’s. Volgens appellant zijn aan hen niet dezelfde (extra) eisen gesteld en is afgeweken van de procedure door twee personen in deeltijd op de functie te plaatsen. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte niet ambtshalve getoetst of de e-mail van 12 mei 2015 een besluit is. Als deze e-mail geen besluit is, volgt pas uit de toewijzing van de functie aan de twee collega’s dat appellant is afgewezen; appellant is dan dus belanghebbende bij de toewijzende besluiten aan zijn collega’s en zijn bezwaar tegen die besluiten was dan ontvankelijk. Als deze e-mail wel een besluit is, hadden zijn bezwaar en beroep tegen de handhaving van de toewijzende besluiten niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt allereerst vast dat appellant in hoger beroep geen inhoudelijke beroepsgronden heeft ingediend tegen de afwijzing voor de geambieerde functie, maar zich heeft beperkt tot stellingen die de omvang van het geding betreffen.
4.2.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de rechtbank ten onrechte niet (ambtshalve) getoetst heeft of de e-mail van 12 mei 2015 een besluit is. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt ondubbelzinnig dat de rechtbank deze e-mail als het primaire besluit beschouwd heeft; een oordeel dat de Raad deelt. Zeker nu appellant in bezwaar en beroep ook zelf - zonder daar ook maar enige twijfel over uit te spreken - is uitgegaan van het besluitkarakter van deze e-mail, behoefde de rechtbank daar geen overweging aan te wijden.
4.3.
Het betoog dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het beroep voor zover dat gericht was tegen de (handhaving van de) toewijzing van de functie aan zijn beide collega’s slaagt. Het beroep had in zoverre gegrond verklaard moeten worden en het desbetreffende bezwaar, waarop de korpschef verzuimd had te beslissen, had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Nu appellant immers zelf ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 12 mei 2015 betreffende de afwijzing voor de geambieerde functie, was er geen sprake van een situatie als bedoeld in de rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2824) waarin een besluit tot benoeming van een ander geacht wordt een weigering ten aanzien van de niet-benoemde ambtenaar als zodanig te behelzen, waardoor deze rechtstreeks in zijn belang is getroffen.
4.4.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen, voor zover daarbij niet is beslist op het beroep, respectievelijk het bezwaar betreffende de besluiten ten aanzien van twee collega’s. De Raad ziet aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar in zoverre
niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Er is aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant, in beroep tot een bedrag van € 1.002,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 501,-, tezamen € 1.503,- wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist op het beroep betreffende de toewijzing van de door appellant geambieerde functie aan twee collega’s;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2015 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij niet beslist is op het bezwaar tegen de toewijzing van de functie aan twee collega’s;
  • verklaart het bezwaar tegen de toewijzing van de functie aan twee collega’s
niet-ontvankelijk;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.503,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 250,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K.J. Kraan en
J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J.M.M. van Dalen
sg