ECLI:NL:CRVB:2018:1322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-pensioen na beëindiging door Sociale Verzekeringsbank en de beoordeling van een eerlijk proces
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaten, had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die zijn recht op AOW-pensioen hadden beëindigd. De Svb had het pensioen beëindigd op basis van de veronderstelling dat de appellant zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad concludeerde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan door de Svb om te concluderen dat de appellant zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de straf. De Raad herstelde de besluiten van de Svb en herroept de eerdere besluiten die het recht op AOW-pensioen beëindigden. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de Svb niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het pensioen. De uitspraak bevestigde dat de Svb in de proceskosten van de appellant werd veroordeeld.