ECLI:NL:CRVB:2018:1319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van kinderbijslag op basis van ingezetenschap voor appellant met Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van kinderbijslag aan appellant, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit. De Raad oordeelde dat appellant met ingang van het tweede kwartaal van 2013 geen recht had op kinderbijslag, omdat hij niet langer een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had in 2013 onderzoek gedaan naar het recht op kinderbijslag van appellant, na een huisbezoek aan zijn adres in Rotterdam. De Svb concludeerde dat appellant vanaf 1 april 2013 niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) omdat hij zijn woonplaats in Nederland had verloren.
De rechtbank Rotterdam had eerder de besluiten van de Svb bekrachtigd, waarbij het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van kinderbijslag voor zeven kinderen over het tweede en derde kwartaal van 2014 ongegrond was verklaard. Appellant had geen overtuigende omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op zijn ingezetenschap in Nederland op de relevante peildata. De Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en de Svb, en oordeelde dat de Nederlandse nationaliteit en inschrijving in de GBA onvoldoende waren om ingezetenschap aan te nemen.
De Raad concludeerde dat appellant niet in staat was gebleken om feiten of omstandigheden aan te dragen die het tegendeel van de vaststelling van de Svb zouden bewijzen. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, en de aangevallen uitspraken werden bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland voor het recht op kinderbijslag.