ECLI:NL:CRVB:2018:1312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
17-4989 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een militair invaliditeitspensioen op basis van psychische aandoeningen en de afwijzing van het beroep op het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig beroepsmilitair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen, maar de Staatssecretaris van Defensie had dit verzoek afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts, waarin werd geconcludeerd dat de psychische aandoeningen van de appellant niet in verband konden worden gebracht met zijn dienstverband. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen dienstverband is voor de psychische aandoeningen. De Raad heeft ook het beroep van de appellant op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het bevoegde orgaan die gerechtvaardigde verwachtingen bij de appellant hadden gewekt. De Raad oordeelde dat de eerdere beslissing van de rechtbank correct was en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor duidelijke en onderbouwde argumenten bij het indienen van een verzoek om een invaliditeitspensioen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

17.4989 MPW

Datum uitspraak: 19 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2017, 16/9304 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. V. Dolderman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dolderman
.De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in de periode van 16 december 1999 tot 1 juni 2005 beroepsmilitair geweest bij de Koninklijke Landmacht. In deze periode is appellant drie keer uitgezonden geweest. Op 20 november 2002 is appellant tijdens een oefening in Seedorf een ongeval overkomen. Dit ongeval is aangemerkt als bijzonder dienstongeval.
1.2.
Bij brief van 19 mei 2010 heeft appellant de staatssecretaris verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Bij besluit van 15 juli 2011 heeft de staatssecretaris geweigerd aan appellant een militair invaliditeitspensioen toe te kennen. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van 21 juni 2011 van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van verzekeringsarts P.G. Verkerk. Deze is tot de conclusie gekomen dat sprake is van ernstige insomnia bij een depressieve stoornis en alcoholabusus bij een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, obsessief compulsieve en ontwijkende trekken, waarvoor geen dienstverband wordt aangenomen. Een beschouwing van het dienstverband van het bij het dienstongeval van 22 november 2002 opgelopen letsel aan de linkerschouder en onderbeen is achterwege gebleven omdat deze letsels volledig zijn genezen.
1.3.
In bezwaar heeft appellant een rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur M. Blom overgelegd. De adviserend verzekeringsarts I.P.L. Koperberg heeft hierin aanleiding gezien psychiater prof. dr. W.J. Schudel te verzoeken om een psychiatrische expertise. Schudel heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 23 februari 2015. Appellant heeft vervolgens een rapport van dr. R.V. Schwarz, psychiater, overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen van verzekeringsarts Koperberg van 2 maart 2015, 22 juli 2015 en 6 mei 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de staatssecretaris terecht geen dienstverband heeft aanvaard voor de psychische aandoeningen. De verzekeringsarts Verkerk is in zijn rapportage van 21 juni 2011 aan de hand van zijn eigen onderzoek en de informatie uit de behandelende sector uitgebreid ingegaan op de vraag of voor de psychische aandoeningen dienstverband kan worden aanvaard. Zijn bevindingen worden bevestigd in het uitgebreide rapport van de psychiatrische expertise van Schudel. De door appellant geraadpleegde deskundige Schwarz heeft slechts op zeer summiere wijze gemotiveerd waarom dienstverband zou moeten worden aanvaard voor de angst- en slaapstoornis. Het enkele feit dat voor de fysieke aandoeningen wel dienstverband is aanvaard, overtuigt de rechtbank niet. Voorts is de rechtbank van oordeel dat gelet op de beperkte diagnosestelling door Schwarz en de summiere onderbouwing ten aanzien van het dienstverband, de staatssecrertaris niet gehouden was het rapport van Schwarz aan Schudel voor te leggen. Gelet op het zorgvuldig tot stand gekomen verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij informatie uit de behandelend sector is betrokken, en de uitgebreide psychiatrische expertise van Schudel, is de rechtbank ook van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is een deskundige te benoemen. Het beroep van appellant op het arrest van het Europees hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, Korosec slaagt niet. Appellant beschikte over alle relevante stukken om het standpunt van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep te betwisten. Appellant heeft in bezwaar ook daadwerkelijk medische stukken overgelegd, die de verzekeringsarts heeft meegewogen. De enkele omstandigheid dat appellant het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts, is onvoldoende om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen twisten niet over de gestelde diagnose, maar verschillen uitsluitend van inzicht over de vraag of de psychische aandoeningen van appellant verband houden met de dienst.
4.2.
De Raad ziet, met de rechtbank, geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie dat geen sprake is van dienstverband voor de psychische aandoeningen. Hiervoor is van betekenis dat verzekeringsarts Verkerk zijn bevindingen uitgebreid heeft toegelicht. Ook mocht, anders dan appellant heeft betoogd, gebruik worden gemaakt van het onderzoeksrapport van Schudel. Alhoewel appellant kan worden toegegeven dat de vraagstelling aan Schudel duidelijker had kunnen zijn, ziet de Raad geen reden om de bevindingen van Schudel niet te volgen. Daarbij komt dat het rapport van Blom, dat aanleiding gaf voor de vraagstelling, aan Schudel is voorgelegd.
4.3.
Het enkele feit dat, zoals Schwarz stelt, voor de fysieke aandoeningen wel dienstverband is aanvaard, maakt nog niet dat dit ook moet worden aanvaard voor de psychische aandoeningen. Appellant heeft verder geen nadere medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Het verzoek om benoeming van een deskundige dat appellant in hoger beroep heeft herhaald, wordt daarom afgewezen.
4.4.
Tot slot heeft appellant een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel door te wijzen op een advies uit maart 2009 dat ziet op het ongedaan maken van de korting van de bezoldiging in het kader van ziekte. Hierin wordt geconcludeerd dat de ziekte van appellant een gevolg is van dienstverbandaandoening en dat korting van de bezoldiging niet redelijk moet worden geacht. Dit beroep faalt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is namelijk vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van een dergelijke toezegging inzake het militair invaliditeitspensioen van appellant is geen sprake. Het besluit over de korting van bezoldiging is genomen door een ander bestuursorgaan in een ander wettelijk kader, heeft betrekking op de ingangsdatum 25 juni 2008 en op het totale ziektebeeld van appellant.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Smolders
sg