ECLI:NL:CRVB:2018:1301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E.M. Prins, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 16 februari 2016 geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarin werd bepaald dat zij vanaf 5 maart 2015 geen recht had op ziekengeld, ongegrond was. Het Uwv had op 29 september 2015 dit bestreden besluit genomen. Na het indienen van het hoger beroep heeft het Uwv op 8 februari 2018 een gewijzigd besluit genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard. Dit betekende dat appellante vanaf 5 maart 2015 recht had op een ZW-uitkering en dat de kosten van bezwaar vergoed zouden worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, waardoor er geen procesbelang meer was voor het hoger beroep. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de beroepsprocedure als de hoger beroepsprocedure, tot een totaalbedrag van € 1503,-. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 169,- aan appellante dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 2 mei 2018.