ECLI:NL:CRVB:2018:1297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1995, op 25 oktober 2013 een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 7 januari 2014 vastgesteld dat appellante in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, waardoor zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, ondanks het bezwaar van appellante. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de verzekeringsarts haar beperkingen onjuist heeft vastgesteld, met name met betrekking tot haar psychische problematiek. De Raad heeft een onafhankelijke psychiater benoemd om de situatie van appellante te onderzoeken. Deze deskundige concludeerde dat appellante meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld, wat leidde tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts. Ondanks deze aanpassing concludeerde de Raad dat appellante nog steeds in staat is om meer dan 75% van haar maatmanloon te verdienen.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, maar dat appellante hierdoor niet is benadeeld. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.004,- bedragen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2018.