ECLI:NL:CRVB:2018:1273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
16/5237 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW- en WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als mechanisch operator werkte, had zich op 14 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor een Ziektewet (ZW) uitkering, maar na medisch onderzoek werd deze uitkering per 15 oktober 2013 beëindigd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar gegrond en herstelde de uitkering. Later verzocht appellant om een WIA-uitkering, maar het Uwv stelde vast dat hij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de artsen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen medische gegevens waren die de stelling van appellant over een psychiatrische ziekte onderbouwden. De Raad concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor zowel de ZW- als de WIA-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de vereisten.

Uitspraak

16.5237 ZW, 16/5239 WIA

Datum uitspraak: 25 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juli 2016, 15/8331 en 15/8320 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als mechanisch operator voor 40 uur per week, toen hij zich op 14 oktober 2013 voor dit werk ziek meldde met psychische klachten. Zijn dienstverband is op 15 oktober 2013 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het Uwv na medisch onderzoek op
25 september 2014 de ZW-uitkering van appellant ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Op verzoek van de arts voor arbeid en gezondheid heeft een expertise van psychiater P.J.H. Notten plaatsgehad. Notten concludeert in zijn rapport van 2 september 2015 dat hij geen diagnose op As-I kan stellen. Hij vindt dat er een ernstig psychiatrische toestandsbeeld kan zijn, maar dat is tijdens poliklinisch onderzoek niet goed te observeren. Hij adviseert daarom een diagnostische opname. Appellant heeft hieraan geen medewerking verleend. De arts van het Uwv heeft appellant geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van mechanisch operator. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 september 2015 vastgesteld dat appellant per 15 oktober 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 november 2015 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 22 september 2015 herroepen en is appellant per 23 september 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2015 ten grondslag.
1.5.
Appellant heeft op 26 juli 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd
.Bij afzonderlijk besluit van 22 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij afzonderlijk besluit van 19 november 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Het eerdergenoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2015 ligt ook aan bestreden besluit 2 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de bevindingen van de artsen. Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, zowel in de ZW-zaak als in de WIA-zaak, verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Hij is van mening dat sprake is van een psychiatrische ziekte, dat hij vanaf 23 september 2015 onverminderd arbeidsongeschikt is en dat hij de wachttijd voor de WIA heeft volgemaakt. In zijn brief van 3 maart 2018 heeft appellant verzocht om benoeming van een deskundige. Tevens heeft hij
e-mailberichten overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

16.5237 ZW

4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de bevindingen van de artsen van het Uwv. De artsen hebben, op basis van het expertiserapport van psychiater Notten, geconcludeerd dat appellant geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid omdat geen sprake is van ziekte of gebrek. Notten heeft in zijn rapport gemotiveerd waarom hij (nog) geen diagnose op As-I kan stellen. Hij wijst op de discrepanties tussen de bij hem afgenomen anamnese en die bij de verzekeringsarts. Verder vindt hij het merkwaardig dat appellant herbelevingen ontkent terwijl hij wel klachten van PTSS vertoont en acht hij het opvallend dat appellant bij het vertellen over de traumatische gebeurtenis geen enkele emotie vertoont. Appellant heeft zijn standpunt dat sprake is van een psychiatrische ziekte in beroep noch in hoger beroep met medische gegevens onderbouwd. De in hoger beroep overgelegde
e-mailberichten van 1 en 2 maart 2018 van de gemachtigde van appellant onderscheidenlijk psychiatrisch verpleegkundige W. Welters zijn van ruim na de datum in geding
23 september 2015 en zien daar niet op. Uit de beschikbare medische informatie blijkt ook niet dat rond de datum in geding sprake was van een intensieve psychologische behandeling. Appellant is nooit onder psychiatrische behandeling geweest. Dat appellant volgens Welters zorgmijdend lijkt te zijn kan op zichzelf niet afdoen aan de bevindingen van Notten. Niet aannemelijk is geworden dat het eigen werk van appellant als mechanisch operator zodanig stressvol was dat hij daarvoor op de datum in geding ongeschikt was. De conclusie van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per
23 september 2015 geen recht heeft op ziekengeld wordt gevolgd.
4.3.
Aangezien het Uwv een psychiater heeft ingeschakeld en er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien voor inschakeling van een deskundige.

16.5239 WIA

4.4.
Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering voor hem een wachttijd geldt van 104 weken. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken steeds in aanmerking worden genomen tijdvakken, gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld op grond van de ZW.
4.5.
Nu appellant in procedure 16/5237 ZW per 23 september 2015 geschikt is geacht voor de laatst verrichte arbeid, heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant de wachttijd van 104 weken – die liep tot 13 oktober 2015 – niet heeft vervuld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 10 november 2015 tot de conclusie gekomen dat er ook binnen vier weken na 23 september 2015 geen ziekte of gebrek is vast te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat dit standpunt onjuist is. Appellant komt dus niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM