ECLI:NL:CRVB:2018:1257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving sinds 9 juni 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam 1] heeft de bijstand van de appellant ingetrokken en teruggevorderd, omdat hij niet had gemeld dat hij niet op het uitkeringsadres verbleef, maar vaak buiten de gemeente. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt hoe vaak en waar hij buiten zijn woonplaats verbleef. De psychische beperkingen van de appellant konden niet afdoen aan zijn verplichting om juiste informatie te verstrekken over zijn woonadres. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand gedurende de periode waarin hij niet op het uitkeringsadres verbleef. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren.