ECLI:NL:CRVB:2018:1251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
16/2002 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van psychische beperkingen in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als autopoetser werkte, had zich ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Hij had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij geschikt was voor zijn maatgevende arbeid en geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voerde aan dat hij op de datum in geding meer psychische klachten had dan het Uwv had erkend. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant gemotiveerd had weersproken en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren meegenomen en dat appellant niet had aangetoond dat hij op de datum in geding meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier I.G.A.H. Toma.

Uitspraak

16.2002 WIA

Datum uitspraak: 25 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 februari 2016, 15/7496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Chocolaad. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als autopoetser voor 37,93 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), heeft appellant zich per 29 oktober 2012 ziek gemeld met lichamelijke klachten en sinds september 2014 ook met psychische klachten. Hij is vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
Op 24 februari 2015 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 30 april 2015 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 oktober 2014 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij geschikt wordt geacht voor zijn maatgevende arbeid.
1.3.
Bij besluit van 18 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 april 2015 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek door het Uwv onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellant per
27 oktober 2014 niet juist zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant pas maanden later onder behandeling is gesteld van een uroloog en psycholoog. De door appellant overgelegde informatie van zijn behandelend psycholoog werpt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen ander licht op het rapport van de verzekeringsarts, omdat appellant zich eerst per 30 juni 2015 onder behandeling heeft laten stellen. De rechtbank is niet gebleken dat de maatgevende arbeid de functionele mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, gesteld dat hij op de datum in geding psychische klachten had en dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet eerder hulp heeft gezocht. Hij heeft verwezen naar de informatie van de huisarts en van de psycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is eigenlijk een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd weersproken en geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad is het hiermee eens en voegt daar het volgende aan toe.
4.2.
Zowel met de klachten als gevolg van diabetes mellitus als met de psychische klachten is rekening gehouden. Zo zijn in de FML beperkingen opgenomen voor complexe taken, hoog handelingstempo, verhoogd persoonlijk risico, omgaan met conflicten, langdurig contact met klanten en werktijden. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk kunnen maken dat voor hem op de datum in geding meer beperkingen golden. De brief van de huisarts vermeldt dat appellant zich in maart 2015 met stemmingsklachten heeft gemeld, waarvoor hij is verwezen naar POH-GGZ. Bij de psycholoog is appellant onder behandeling vanaf 30 juni 2015. Uit deze brieven kan niet worden afgeleid dat appellant op de datum in geding meer (psychische) beperkingen had dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
4.3.
Met deze in de FML opgenomen beperkingen, moest appellant op de datum in geding in staat worden geacht zijn eigen werk als autopoetser, te doen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM