ECLI:NL:CRVB:2018:1251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van psychische beperkingen in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als autopoetser werkte, had zich ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Hij had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij geschikt was voor zijn maatgevende arbeid en geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voerde aan dat hij op de datum in geding meer psychische klachten had dan het Uwv had erkend. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant gemotiveerd had weersproken en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren meegenomen en dat appellant niet had aangetoond dat hij op de datum in geding meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier I.G.A.H. Toma.