ECLI:NL:CRVB:2018:1242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over proceskostenvergoeding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft de vergoeding van proceskosten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had eerder hulp bij het huishouden ontvangen, maar het college had de omvang van deze hulp per 1 januari 2012 verminderd. Na verschillende aanvragen en besluiten, heeft het college op 21 september 2015 besloten om appellante met terugwerkende kracht 6 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden per week toe te kennen. Tijdens een zitting op 16 maart 2016 hebben partijen een schikking bereikt, waarbij appellante een proceskostenvergoeding van € 5.880,- is toegekend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderhavige procedure niet kan leiden tot vergoeding van meer kosten aan appellante dan het college reeds op grond van de schikking heeft vergoed. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten en een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het college op 8 oktober 2015 een besluit heeft genomen dat deel uitmaakt van het besluit van 21 september 2015, en dat de proceskosten die samenhangen met het bestreden besluit zijn inbegrepen in de schikking. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, evenals de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.