ECLI:NL:CRVB:2018:1241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
16/5803 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een informatieve brief inzake persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft appellante, die hulp bij het huishouden ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de brief van 30 september 2015 van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze brief, waarin het college meedeelde dat zij niet vóór 1 oktober 2015 geïnformeerd zou worden over het pgb voor 2016. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat de brief van 30 september 2015 van informatieve aard is en niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad heeft vastgesteld dat het college in een latere brief van 14 december 2015 duidelijk heeft gemaakt dat er geen wijziging in de aanspraken van appellante op huishoudelijke hulp en het pgb zou plaatsvinden. De Raad heeft ook opgemerkt dat het college een vergoeding van € 490,- heeft toegekend voor de kosten van het indienen van het bezwaarschrift.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 25 april 2018.

Uitspraak

16.5803 WMO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 augustus 2016, 16/145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 25 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Namens appellante is
mr. Grégoire verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.W.C.A. Bruggeman en J.E. Day.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante beschikt over hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Bij brief van 30 september 2015 heeft het college meegedeeld dat appellante niet vóór
1 oktober 2015 zal worden geïnformeerd over het pgb voor huishoudelijke hulp per 2016. Het huidige pgb zal worden voortgezet. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief.
1.3.
Bij brief van 14 december 2015 heeft het college appellante meegedeeld dat met de brief van 30 september 2015 geen inbreuk wordt gemaakt op de aanspraken van appellante op hulp bij het huishouden. Bedoeld is mee te delen dat op termijn een herindicatie zal plaatsvinden en dat het onderzoek daarvoor later zal plaatsvinden dan het college aanvankelijk heeft aangekondigd. Voor zover de brief van 30 september 2015 een besluit bevat, is dat besluit hiermee ingetrokken.
1.4.
Bij besluit van 5 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het college onder verwijzing naar de brief van 14 december 2015 het bezwaar tegen de brief van 30 september 2015
niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 30 september 2015 van informatieve aard is en niet op rechtsgevolg is gericht, zodat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het college heeft het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de brief van 30 september 2015 een besluit behelst dat ten onrechte niet in een lopende procedure over de aanspraken van appellante op hulp bij het huishouden is betrokken. Hierdoor heeft appellante extra proceskosten gemaakt. Appellante verzoekt om vergoeding van deze proceskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid op de in rechtsoverweging 2 weergegeven overwegingen geoordeeld dat de brief van 30 september 2015 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en dat het college het bezwaar tegen de brief terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt het oordeel over de gronden van beroep waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.2.
Het college heeft overigens onderkend dat de brief van 30 september 2015 ongelukkig is geformuleerd en bij appellante tot verwarring heeft kunnen leiden. Het college heeft daarom met de brief van 14 december 2015 gereageerd op het door appellante tegen de brief van
30 september 2015 ingediende bezwaarschrift. In deze brief heeft het college in heldere bewoordingen nogmaals uiteengezet dat er niets wijzigt in de aanspraken van appellante op huishoudelijke hulp en het pgb en dat er niets verandert in haar situatie. Verder heeft het college een vergoeding van € 490,- toegekend voor de kosten van het indienen van het bezwaarschrift. Het onder deze omstandigheden voort procederen van appellante geeft geen aanleiding om een hogere vergoeding van proceskosten toe te kennen dan het college al heeft gedaan.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.A. Traousis

UM