ECLI:NL:CRVB:2018:1241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een informatieve brief inzake persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp
In deze zaak heeft appellante, die hulp bij het huishouden ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de brief van 30 september 2015 van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze brief, waarin het college meedeelde dat zij niet vóór 1 oktober 2015 geïnformeerd zou worden over het pgb voor 2016. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat de brief van 30 september 2015 van informatieve aard is en niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad heeft vastgesteld dat het college in een latere brief van 14 december 2015 duidelijk heeft gemaakt dat er geen wijziging in de aanspraken van appellante op huishoudelijke hulp en het pgb zou plaatsvinden. De Raad heeft ook opgemerkt dat het college een vergoeding van € 490,- heeft toegekend voor de kosten van het indienen van het bezwaarschrift.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 25 april 2018.