ECLI:NL:CRVB:2018:1226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
16/4189 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband en medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als (archief)medewerker DIV werkte, had zich op 21 april 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 8 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was verricht.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn ernstige en chronische medische problemen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde echter dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde niet wezenlijk verschilden van die in beroep. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad merkte op dat de appellant geen nieuwe medische stukken had overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat de appellant per 8 mei 2015 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4189 ZW

Datum uitspraak: 25 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 mei 2016, 15/4556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2018. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als (archief)medewerker DIV voor 36 uur per week. Zijn dienstverband is op 30 november 2013 geëindigd. Appellant heeft zich op 21 april 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 7 mei 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 8 mei 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van (archief)medewerker DIV. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 mei 2015 vastgesteld dat appellant per 8 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2015 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is verricht. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en een lichamelijk en psychisch onderzoek. Daarbij zijn de door appellant naar voren gebrachte klachten als gevolg van een slaapapneusyndroom, spanningsklachten, artrose en chronische rugklachten bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte bij zijn beoordeling over de door appellant ingebrachte informatie van de huisarts van
15 juni 2015. Omdat de verzekeringsartsen een eigen verantwoordelijkheid hebben bij de beoordeling van de medische (on)geschiktheid voor de maatgevende arbeid en in beginsel op het eigen oordeel mogen afgaan, hoefden de verzekeringsartsen volgens de rechtbank in dit geval geen aanleiding te zien nadere informatie op te vragen bij de behandelend sector.
2.2.
Wat appellant in beroep heeft aangevoerd en aan medische stukken heeft overgelegd geeft volgens de rechtbank geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hieruit kan niet worden afgeleid dat appellant op de datum in geding, 8 mei 2015, meer beperkt was dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om appellant op 8 mei 2015 niet geschikt te achten voor zijn werk in de functie van (archief)medewerker DIV.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank zijn ernstige en chronische medische problemen onvoldoende bij de beoordeling hebben betrokken. Door deze problemen is werken onmogelijk geworden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wijken in essentie niet af van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd. Dat hij door zijn ernstige chronische medische problemen niet in staat is zijn arbeid te verrichten, vindt geen bevestiging in de voorhanden zijnde medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met name in de rapporten van 5 augustus 2015 en 12 januari 2016 inzichtelijk gemotiveerd dat de door appellant overgelegde medische informatie overeenkomt met de bondige samenvatting van de huisarts van deze informatie in bezwaar, waarmee dan ook al rekening is gehouden bij de beoordeling. Het bevat geen nieuwe tot dusverre onbekende informatie. De inmiddels gediagnosticeerde maar gereguleerde diabetes mellitus type II, brengt geen specifieke beperkingen met zich. Overigens blijkt uit de informatie van de huisarts dat deze diagnose op de datum in geding nog niet was gesteld. Met dit begrijpelijke en inzichtelijke standpunt, heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat appellant met ingang van 8 mei 2015 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid in de functie van (archief)medewerker DIV. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per 8 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. Uit hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

UM