ECLI:NL:CRVB:2018:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
17/103 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had zich ziek gemeld op 3 maart 2015 en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 2 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij nog steeds veel last van zijn voet ondervindt en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De artsen van het Uwv hebben rekening gehouden met de klachten van appellant en hebben de belastbaarheid correct vastgesteld.

De Raad heeft de conclusie van het Uwv bevestigd dat appellant op 2 april 2016 in staat was om meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen, en dat er derhalve geen recht meer was op een ZW-uitkering. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.103 ZW

Datum uitspraak: 18 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2016, 16/4096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verkeersregelaar. Op 3 maart 2015 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten aan zijn voet. Appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 5 januari 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 24 februari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 april 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv eerst in beroep het bestreden besluit van een daadkrachtige motivering heeft voorzien. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML opgesteld, waarin ook een beperking is opgenomen voor traplopen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 oktober 2016 vervolgens de geselecteerde functies opnieuw bekeken en een van de geselecteerde functies (monteur) niet geschikt geacht. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Op grond van de beschikbare gegevens moet geoordeeld worden dat er niet te geringe medische beperkingen zijn aangenomen. De artsen van het Uwv waren op de hoogte van de voetklachten en de klachten die voortkomen uit OSAS. Deze klachten zijn goed beoordeeld en hebben geleid tot het opnemen van beperkingen in de FML. Uit de informatie van de KNO-arts blijkt dat appellant opvallend weinig klachten heeft bij toch zeer forse stoornissen. Ook de voetklachten zijn juist beoordeeld. Voor zover de klachten zijn geobjectiveerd, zijn er beperkingen voor opgenomen.
Rekening houdend met de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML, zijn de overige functies passend voor appellant. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant per 2 april 2016 in staat was meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen, zodat er per die datum geen recht meer was op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen in stand te laten. In zijn hoger beroepschrift heeft hij gesteld dat hij nog altijd veel last van zijn voet ondervindt. Hij gebruikt een kruk en slikt dagelijks 8 tot 10 stuks paracetamol van 500 mg. Hij wordt vaak wakker van de pijn. Ook kan hij moeilijk lopen en is hij onder behandeling bij de pijnpoli. Het Uwv heeft geen informatie bij zijn behandelaars opgevraagd, ondanks dat appellant het Uwv daar wel toe heeft gemachtigd. Ter zitting van de Raad heeft appellant verteld dat hij bij sollicitaties altijd eerlijk is geweest over zijn beperkingen en dat hij nooit werd aangenomen. Nu gaat het, zowel met zijn voet als met de OSAS, beter en is hij in zijn eigen werk, met aangepaste werkzaamheden, hervat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De Raad overweegt, net als de rechtbank, dat het standpunt van het Uwv dat appellant op 2 april 2016 niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar dat hij wel geschikt is voor de geselecteerde functies waarmee hij meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen, juist is.
4.3.
Appellant is onderzocht door de artsen van het Uwv. Dit onderzoek is als zorgvuldig te beschouwen. Appellant is uitgevallen met pijnklachten aan zijn voet. Daarnaast heeft appellant OSAS. Er is rekening gehouden met de klachten en beperkingen die appellant op de datum in geding ondervond. Die klachten en beperkingen zijn op juiste wijze weergegeven in de FML van 31 oktober 2016. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beoordeling niet juist is. De artsen hadden voldoende informatie, afkomstig van de KNO-arts en van appellant zelf, om tot hun standpunt te komen zodat zij niet zijn gehouden om medische informatie bij de behandelaars op te vragen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant op 2 april 2016. In de rapporten van 14 juni 2016 en 31 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgebreid gemotiveerd dat de functies passen binnen de belastbaarheid van appellant. Daarbij wordt opgemerkt dat het gaat om voorbeeldfuncties die appellant, met zijn beperkingen, moet kunnen verrichten.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma
IvR