ECLI:NL:CRVB:2018:1164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
16/6624 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de verlaging van de woontoeslag in verband met het delen van woonkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om herziening van een besluit van het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, dat zijn woontoeslag had verlaagd van 20% naar 10% van de gehuwdennorm. Dit besluit was genomen op basis van de veronderstelling dat appellant woonkosten kon delen met medebewoners, aangezien hij gebruikmaakte van een gezamenlijke energiemeter. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit gebrekkig was gemotiveerd en het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit van 26 augustus 2010 te herzien. De Raad concludeerde dat de appellant, door het delen van energiekosten met medebewoners, lagere algemene kosten had en dat de verordening die van toepassing was, rechtvaardigde dat de toeslag verlaagd werd. De Raad oordeelde dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat de definitie van woonkosten in de relevante verordening niet van toepassing was op de situatie van de appellant. De uitspraak bevestigde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor de periode van 1 augustus 2010 tot 6 mei 2015, en dat de appellant geen recht had op een hogere toeslag.

De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met A. Mansourova als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 april 2018.

Uitspraak

16.6624 WWB

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2016, 15/7035 T (aangevallen tussenuitspraak) en de einduitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2016, 15/7035 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 10 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.R. Aerts, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018. Namens appellant is
mr. Aerts verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Feijtel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand naar de norm voor een alleenstaande, tot 1 januari 2015 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en sedertdien op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur de aan appellant toegekende toeslag van 20% van de gehuwdennorm met ingang van 19 juli 2010 verlaagd naar 10% van de gehuwdennorm. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant woonkosten kan delen met zijn medebewoners aangezien hij gebruikmaakt van een gezamenlijke energiemeter. Appellant heeft tegen het besluit van 26 augustus 2010 geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 6 mei 2015 het dagelijks bestuur verzocht om herziening van het besluit van 26 augustus 2010. Hij heeft verzocht om met terugwerkende kracht een hogere toeslag toe te kennen, omdat de andere bewoners in het appartementencomplex waar hij woont ook een hogere toeslag ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 9 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 september 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur het verzoek van appellant afgewezen. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 26 augustus 2010.
2. Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank heeft daarbij het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen. Samengevat heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur niet heeft onderkend dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode voorafgaand aan 6 mei 2015 en de periode daarna. Het bestreden besluit komt om deze reden wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking. Ten aanzien van de periode van 1 augustus 2010 tot 6 mei 2015 is naar het oordeel van de rechtbank - anders dan het dagelijks bestuur heeft aangenomen - sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om van het besluit van 26 augustus 2010 terug te komen. Ten tijde van dat besluit kon appellant immers nog niet op de hoogte zijn van het feit dat medebewoner [medebewoner A.] ([medebewoner A.]) in gelijke omstandigheden een toeslag van 20% ontving omdat het desbetreffende besluit van 5 januari 2011 dateert. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek om herziening met betrekking tot de periode van 6 mei 2015 tot 1 juli 2015 (duuraanspraak) dan ook ten onrechte afgewezen op de grond dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Het bestreden besluit komt op grond hiervan ook met betrekking tot de periode van 6 mei 2015 tot 1 juli 2015 voor vernietiging in aanmerking wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank kan niet beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven omdat zij niet beschikt over de van toepassing zijnde verordening(en). De rechtbank stelt het dagelijks bestuur daarom in de gelegenheid om alsnog een inhoudelijk besluit te nemen op het verzoek van appellant het besluit van 26 augustus 2010 te herzien voor zover het de periode van
1 augustus 2010 tot 6 mei 2015 betreft. Daarbij moet het dagelijks bestuur betrekken of appellant de woonkosten kan delen met een derde en de relevante verordening(en) aan de rechtbank doen toekomen.
2.1.
Het dagelijks bestuur heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 19 april 2016 de Verordening Toeslagen verlagingen WWB Sociale Dienst Walcheren (verordening) overgelegd met de mededeling dat die van toepassing was van 1 januari 2006 tot
1 januari 2012. Het dagelijks bestuur heeft zijn standpunt dat geen sprake is van nieuwe
feiten en omstandigheden gehandhaafd. Daarbij heeft het dagelijks bestuur meegedeeld dat aan [medebewoner A.] op grond van een onjuist besluit een toeslag van 20% is toegekend.
2.2.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met betrekking tot de periode van 1 augustus 2010 tot 6 mei 2015 in stand blijven, het besluit van 9 juli 2015 herroepen met betrekking tot de periode van 6 mei 2015 tot 1 juli 2015, bepaald dat appellant over deze periode recht heeft op een toeslag van 20% en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover van belang – overwogen dat de aanvullende motivering van het dagelijks bestuur geen aanleiding geeft anders te oordelen dan in de tussenuitspraak, namelijk dat wel sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden. Ten aanzien van de periode van 1 augustus 2010 tot 6 mei 2015 heeft de rechtbank echter
geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening van het besluit van 26 augustus 2010 niet tot toewijzing van dat verzoek zou moeten leiden. Naar het oordeel van de rechtbank was een verlaging van de toeslag op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening op zijn plaats omdat appellant de energiekosten kan delen met zijn medebewoners. Appellant betwist immers niet dat hij en zijn medebewoner gebruikmaken van gezamenlijke energiemeter.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen einduitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de hardheidsclausule als bedoeld in de verordening tot toewijzing van het herzieningsverzoek had moeten leiden. Appellant heeft er hierbij op gewezen dat de rechtbank ten aanzien van de periode na 6 mei 2015 heeft geoordeeld dat de energiekosten, gelet op de definitie van woonkosten in de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012, niet zijn te beschouwen als woonkosten en dit oordeel bij een ontbreken van een definitie van de woonkosten in de verordening die ten aanzien van de periode van 1 augustus 2010 tot
6 mei 2015 gold, had moeten betrekken in het kader van de hardheidsclausule. Verder heeft appellant erop gewezen dat aan [medebewoner A.] wel een toeslag van 20% van de gehuwdennorm werd verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen ligt in dit geding de vraag voor of de rechtbank met toepassing van de in de verordening vervatte hardheidsclausule instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit achterwege had moeten laten.
4.2.
Deze vraag moet op grond van de volgende overwegingen ontkennend worden beantwoord.
4.3.
Op grond van artikel 3, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, van de verordening wordt de bijstandsnorm voor de alleenstaande in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening wordt de toeslag verlaagd met 10% indien kosten worden gedeeld met een derde die niet zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning waardoor de belanghebbende lagere algemene kosten van bestaan heeft dan waarin de toeslag voorziet. Op grond van artikel 9 van de verordening kan het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid en onbillijkheid.
4.4.
Appellant, die ten tijde hier van belang als enige zijn hoofdverblijf in zijn woning had, maakte tezamen met de medebewoners van het pand waarvan zijn woning deel uitmaakte gebruik van één energiemeter. Zoals appellant zelf naar voren heeft gebracht, is de gezamenlijke meter geïnstalleerd om de energiekosten te verlagen. Appellant deelde op die manier een deel van de energiekosten met zijn medebewoners. Hierdoor had appellant lagere algemene kosten van bestaan.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor toepassing van de in artikel 9 van de verordening vervatte hardheidsclausule. Het dagelijks bestuur was niet gehouden om de definitie van woonkosten in de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 bij de besluitvorming te betrekken, omdat die verordening in dit geval niet van toepassing is.
4.6.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe zouden leiden dat onverkorte toepassing van de verordening op enige onredelijkheid of onbillijkheid zou stuiten. Dat aan [medebewoner A.] wel een toeslag van 20% van de gehuwdennorm werd verstrekt is in dit verband niet van belang, aangezien het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld dat die verstrekking berustte op een onjuist besluit.
4.7.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak voor zover aangevochten moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
sg