Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 september 2016 ongegrond;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 501,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een betrokkene die in verband met ziekte als gevolg van zwangerschaps- of bevallingsklachten een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de betrokkene met ingang van 23 januari 2014 in aanmerking gebracht voor deze uitkering, maar heeft het dagloon herzien naar € 23,13. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Het Uwv heeft vervolgens een nieuwe beslissing genomen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aan de eerdere uitspraak had voldaan. In hoger beroep heeft het Uwv gronden aangevoerd tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar heeft uiteindelijk het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 72,87. Betrokkene heeft echter geen gronden ingediend tegen de nieuwe berekening van het dagloon en de hoogte van de nabetaling. De Raad heeft geoordeeld dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond is, omdat de summiere gronden die betrokkene heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leiden.
De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft wel bepaald dat het Uwv het door betrokkene betaalde griffierecht vergoedt.