ECLI:NL:CRVB:2018:1162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
17/926 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een betrokkene die in verband met ziekte als gevolg van zwangerschaps- of bevallingsklachten een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de betrokkene met ingang van 23 januari 2014 in aanmerking gebracht voor deze uitkering, maar heeft het dagloon herzien naar € 23,13. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Het Uwv heeft vervolgens een nieuwe beslissing genomen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aan de eerdere uitspraak had voldaan. In hoger beroep heeft het Uwv gronden aangevoerd tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar heeft uiteindelijk het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 72,87. Betrokkene heeft echter geen gronden ingediend tegen de nieuwe berekening van het dagloon en de hoogte van de nabetaling. De Raad heeft geoordeeld dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond is, omdat de summiere gronden die betrokkene heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leiden.

De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft wel bepaald dat het Uwv het door betrokkene betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

17/926 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 maart 2015, 14/4907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 18 april 2018

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 september 2016 heeft een comparitie plaatsgevonden. Het Uwv en betrokkene zijn verschenen ter zitting, waarbij het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Het Uwv heeft op 22 september 2016 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 3) genomen.
Betrokkene heeft een reactie ingediend. Het Uwv heeft een nadere toelichting ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In verband met ziekte als gevolg van zwangerschaps- of bevallingsklachten heeft het Uwv betrokkene met ingang van 23 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het Uwv het dagloon vanaf 23 januari 2014 herzien naar € 23,13.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 maart 2014 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 12 maart 2014 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1).
1.3.
Bij uitspraak van 18 september 2014 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard en bestreden besluit 1 vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 6 november 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2).
2. Bij tussenuitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 18 september 2014 en het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank heeft daarom het beroep van betrokkene gegrond verklaard en bestreden besluit 2 vernietigd.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv gronden aangevoerd tegen de – in rechte vaststaande – uitspraak van 18 september 2014. Bij bestreden besluit 3 heeft het Uwv echter het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 maart 2014 alsnog gegrond verklaard en het dagloon met ingang van 23 januari 2014 vastgesteld op € 72,87. Desgevraagd heeft het Uwv toelichtingen gegeven over de berekening van de uitkering in bestreden besluit 3.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de hoogte van de nabetaling als gevolg van bestreden besluit 3.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het Uwv heeft het hoger beroep ingetrokken. Bestreden besluit 3 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Het Uwv heeft bij bestreden besluit 3 voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Nadat het Uwv de berekening van de uitkering en de nabetaling heeft toegelicht is betrokkene meerdere keren in de gelegenheid gesteld om gronden tegen de dagloonberekening en de hoogte van de nabetaling in te dienen. Betrokkene heeft hier niet op gereageerd. Het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 3 wordt ongegrond verklaard. De summiere gronden die betrokkene heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 3 leiden niet tot het oordeel dat de dagloonberekening in bestreden besluit 3 en de nabetaling onjuist zijn vastgesteld door het Uwv. Het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 3 zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft toegezegd het door betrokkene bij de rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 september 2016 ongegrond;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.P.W. Jongbloed

UM