ECLI:NL:CRVB:2018:1154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
17/736 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.R. Rottier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard na wijziging dagloon door Uwv

Op 18 april 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het hoger beroep was ingesteld naar aanleiding van een beslissing op bezwaar van het Uwv, waarbij het bezwaar van betrokkene tegen een besluit van 8 januari 2016 ongegrond was verklaard. In dat besluit werd betrokkene met ingang van 4 januari 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een dagloon van € 83,04. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Het Uwv heeft in reactie op de uitspraken van de Raad van 26 april 2017, het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en het dagloon voor het nieuwe WW-recht vastgesteld op € 114,60. Betrokkene heeft vervolgens verklaard dat hij tevreden was met de aanpassing van het dagloon en heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het Uwv had voldaan aan de opdracht van de rechtbank en er geen belang meer was bij een rechterlijk oordeel.

De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 751,50 en heeft bepaald dat er griffierecht van € 501,- moet worden geheven. De uitspraak is gedaan door H.R. Rottier, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2018.

Uitspraak

17.736 WW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 december 2016, 16/1508 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 18 april 2018
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. N.H.H.N. Truong een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 27 december 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Betrokkene heeft een reactie ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft het Uwv betrokkene met ingang van
4 januari 2016 (tot en met 3 februari 2019) in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een dagloon van € 83,04. De uitkering die betrokkene eerder ontving vanaf 18 december 2014 heeft het Uwv voortgezet tot en met
1 december 2018.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 januari 2016 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in lijn met de uitspraak van 15 juli 2016 van de rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2016:2788, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en stelt zich op het standpunt dat de wettelijke bepalingen inzake de dagloonvaststelling dwingendrechtelijk van aard zijn en aan het Uwv niet de bevoegdheid is gegeven om daarvan af te wijken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In reactie op de uitspraken van de Raad van 26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1474, ECLI:NL:CRVB:2017:1475 en ECLI:NL:CRVB:2017:1476, heeft het Uwv bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 december 2017, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 januari 2016 alsnog gegrond verklaard. Het Uwv heeft in lijn met de uitspraken van
26 april 2017 het dagloon voor het nieuwe WW-recht vastgesteld op € 114,60.
4.2.
Betrokkene heeft bij brief van 21 februari 2018 verklaard dat tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren tegen het besluit van 8 januari 2016. Betrokkene heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het Uwv heeft in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad voldaan aan de opdracht van de rechtbank en heeft geen belang meer bij een rechterlijk oordeel.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Die kosten worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep van € 751,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 751,50;
  • bepaalt dat van het Uwv een bedrag aan griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Rottier, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018.
(getekend) H.R. Rottier
(getekend) R.P.W. Jongbloed

UM