ECLI:NL:CRVB:2018:115
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot bijstandsverlening tijdens detentie
In deze zaak heeft verzoekster, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend na de intrekking van haar bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een melding dat verzoekster gedetineerd was van 4 augustus 2017 tot vermoedelijk 29 mei 2018. Het college baseerde de intrekking op artikel 13 van de Participatiewet, dat bepaalt dat iemand wiens vrijheid is ontnomen, uitgesloten is van het recht op bijstand. Verzoekster had eerder bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van haar huur tijdens haar detentie, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de detentie langer duurde dan de door het college gehanteerde termijn van zes maanden voor bijstandsverlening.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van verzoekster tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft verzoekster aangevoerd dat het beleid van het college niet duidelijk maakt dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor huurbetalingen als de detentie langer dan zes maanden duurt. Tijdens de zitting heeft verzoekster gesteld dat zij in gevaar is haar woning te verliezen, wat haar in een psychisch belastende situatie plaatst.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een actueel spoedeisend belang. De verklaring dat een derde de huur niet meer betaalt en dat er een huurachterstand is, was niet onderbouwd. Ook de gestelde psychische klachten werden niet aangetoond. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht.