In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 30 april 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar ziekengeld verstrekt, maar concludeerde na een beoordeling dat zij per 30 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2015 als basis kon dienen voor de geselecteerde functies. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. Ze overhandigde medische informatie uit Turkije ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De Raad wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond over de beoordeling van haar beperkingen.