ECLI:NL:CRVB:2018:1105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de verlaging van de WAO-uitkering van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de WAO-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 15 november 2003 wegens psychische klachten niet meer kan werken, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na herbeoordelingen door het Uwv werd haar uitkering op 24 juni 2013 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,03%. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Overijssel die het Uwv opdroeg een nieuwe beslissing te nemen. Het Uwv handhaafde echter zijn besluit, wat resulteerde in het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen op het gebied van vervoer en emotionele stabiliteit, overwogen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2015. De Raad onderschrijft de conclusie dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, mede gezien het feit dat zij gebruik kan maken van vervoersvoorzieningen.
De uitspraak bevestigt dat de verlaging van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% op goede gronden is gedaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 11 april 2018.