Uitspraak
17 2996 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 12 december 2008 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had na het overlijden van haar moeder een appartement in Turkije geërfd. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft haar bijstand per 3 februari 2015 ingetrokken, omdat zij onvoldoende informatie had verstrekt over haar vermogen in het buitenland. Appellante heeft vervolgens een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend, maar het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet de benodigde informatie heeft verstrekt over haar financiële situatie, waaronder bewijs van de waarde van het appartement, de opbrengst uit de verkoop ervan, en bewijs van de inkomsten uit verhuur. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellante niet aan de informatieverplichtingen voldeed. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.
De Raad benadrukt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen reden is om aan te nemen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er zijn geen proceskosten aan de orde.