ECLI:NL:CRVB:2018:1082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17/4183 AW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Het hogerberoepschrift was niet tijdig ingediend, en de Raad oordeelde dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was. De uitspraak van de Raad van 3 augustus 2017, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, was gebaseerd op het feit dat het hogerberoepschrift te laat was ingediend. De laatste dag voor indiening was 6 juni 2018, maar het hogerberoepschrift werd pas op 7 juni 2018 ingediend. Appellant stelde dat zijn voormalig gemachtigde had aangegeven dat zij één dag te laat was, en dat hij hierdoor niet benadeeld mocht worden. Hij verwees ook naar een arrest van de Hoge Raad, maar de Raad oordeelde dat dit arrest niet relevant was voor de termijn van zes weken die gold voor het indienen van het hoger beroep. De Raad benadrukte dat het handelen van de gemachtigde voor rekening en risico van appellant komt en dat de beroepstermijn als een fatale termijn moet worden beschouwd. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 april 2018
17/4183 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van
de rechtbank Rotterdam van 18 april 2017, 16/2662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 3 augustus 2017 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 1 maart 2018. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 3 augustus 2017 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend was 6 juni 2018. Het ongedateerde hogerberoepschrift is op 7 juni 2018 door de voormalig gemachtigde van appellant, mr. V.M. Weski, per fax aan de Raad toegezonden en blijkens de poststempel op
de enveloppe op dezelfde dag per post verzonden. Het postexemplaar is op 8 juni 2018 bij
de Raad ontvangen. Daarmee staat vast dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat zijn voormalig gemachtigde te kennen heeft
gegeven dat zij één dag te laat hoger beroep heeft ingesteld. Appellant stelt dat hij
hierdoor niet benadeeld mag worden. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij de
niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep niet kan begrijpen in het licht van de
extra tijd die de rechtbank Rotterdam heeft genomen voor de behandeling van het beroep en het doen van uitspraak. Tenslotte heeft hij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van
1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225. Uit dat arrest zou voortvloeien dat de op
de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde beroepstermijn niet zou zijn overschreden.
Vast staat dat het hoger beroep één dag te laat is ingediend. Het door appellant genoemde arrest van de Hoge Raad betreft niet de in artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht bepaalde beroepstermijn van zes weken, maar heeft betrekking op de beroepstermijn van drie maanden, zoals geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aan dat arrest kan daarom geen argument worden ontleend om de laatste dag van de termijn van zes weken niet op
6 juni 2018 te bepalen. Appellant heeft ervoor gekozen zijn belangen door een gemachtigde
te laten behartigen. Het handelen van de gemachtigde dient voor rekening en risico van appellant te komen. Waar het betreft het door appellant gestelde nadeel dient hij zich tot deze gemachtigde te wenden. Volgens vaste rechtspraak moet de beroepstermijn worden aangemerkt als een fatale termijn. Overschrijding van die termijn kan niet op één lijn worden gesteld met termijnen van orde, zoals het geval is met de termijn waarbinnen een uitspraak moet worden gedaan.
De Raad is van oordeel dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

LO