Uitspraak
15.2522 WWB
12 maart 2015, 14/6742 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
Op 20 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante, die bijstand vroeg, verklaarde dat zij samenwoonde met [X] en dat zij samen een woning bezaten. Het college concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, waardoor appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat de financiële verstrengeling niet voldoende was om deze conclusie te rechtvaardigen. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante en [X] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van een vergaande financiële verstrengeling, onder andere door het gebruik van een gezamenlijke bankrekening. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat er geen wederzijdse zorg bestond tussen haar en [X].
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.