ECLI:NL:CRVB:2018:1059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van op geld waardeerbare activiteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die tot 11 december 2014 een uitkering ontving op basis van de Ziektewet, had op 27 november 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen heeft de aanvraag afgewezen, omdat het aannemelijk was dat de appellant op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant bankafschriften had ingeleverd waaruit verschillende transacties bleken, waaronder bijschrijvingen van een praktijk en betalingen aan webhosting. Daarnaast bleek uit onderzoek dat de appellant betrokken was bij een bedrijf, maar hij ontkende dat hij daar werkte en stelde dat hij enkel hielp bij de opstart. De toezichthouder had waarnemingen verricht en vastgesteld dat de appellant aanwezig was bij het bedrijf en daar werkzaamheden verrichtte.
De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende basis boden voor de conclusie dat de appellant op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte. De appellant had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij geen inkomsten had uit deze werkzaamheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen.