ECLI:NL:CRVB:2018:1035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van WGA-uitkering en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WGA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 2004 wegens psychische klachten niet meer kan werken, was in 2006 in aanmerking gekomen voor een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2012 werd zij voor 57,75% arbeidsongeschikt geacht. In 2014 heeft het Uwv besloten dat appellante per 25 januari 2015 niet meer in aanmerking kwam voor een WGA-uitkering, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, maar het Uwv ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling drie stappen onderscheiden: de zorgvuldigheid van de besluitvorming, de gelijkheid van wapens (equality of arms) en de inhoudelijke beoordeling van de medische situatie van appellante. De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante belemmeringen had ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt. De Raad concludeerde dat de bevindingen van de verzekeringsarts overtuigend waren en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische situatie van appellante adequaat was beoordeeld en dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om hun medische situatie goed te onderbouwen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 april 2018.