ECLI:NL:CRVB:2018:1009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering langdurigheidstoeslag op basis van verzwegen werkzaamheden en inkomensvaststelling
In deze zaak heeft appellant op 19 juni 2014 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant in de relevante periode een inkomen had dat niet hoger was dan de bijstandsnorm. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college had vastgesteld dat appellant tussen 21 augustus en 17 september 2012 werkzaamheden had verricht, maar de inkomsten uit deze werkzaamheden waren niet bekend. De Raad oordeelde dat het aan appellant was om bewijs te leveren dat zijn inkomen in de relevante periode niet hoger was dan de bijstandsnorm. Aangezien appellant geen verifieerbare bewijsstukken had overgelegd, concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 april 2018.