ECLI:NL:CRVB:2018:1007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
17/3315 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van salarisschaal en functievervulling van ambtenaar in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inschaling van een appellant die sinds 1979 werkzaam is bij een Werkvoorzieningschap. De appellant was ingeschaald in salarisschaal 9, terwijl zijn functie volgens een nieuwe waardering per 1 juni 2012 in schaal 10 zou moeten worden ingeschaald. Het dagelijks bestuur had echter besloten om de salarisschaal niet te verhogen, omdat er twijfels bestonden over de functievervulling van de appellant. De rechtbank Limburg had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur het stappenplan voor inschaling niet correct en volledig had gevolgd. De Raad concludeerde dat het standpunt van het dagelijks bestuur, dat de functievervulling van de appellant zich verzette tegen inschaling in de hogere salarisschaal, niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berustte. De Raad herroept het besluit van het dagelijks bestuur en bepaalt dat de appellant met terugwerkende kracht per 1 juni 2012 in salarisschaal 10 moet worden ingeschaald. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.004,- bedroegen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en consistente toepassing van inschalingprocedures binnen het bestuursrecht, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van functievervulling en de bijbehorende salarisschalen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
27 maart 2017, 16/429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het Werkvoorzieningschap Aanvullende Arbeid Venlo e.o. (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 5 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. V.N. van Waterschoot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. M.J.J. Rutten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met zaak 17/3318 AW, plaatsgevonden op
23 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Waterschoot. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rutten en J.A. Schütt. In de zaak 17/3318 AW wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1979 werkzaam bij het [naam werkgever A] ( [werkgever A] ), laatstelijk in de functie van [functie A] op de afdeling [naam afdeling] . Aan deze functie was salarisschaal 8 verbonden. Appellant was feitelijk ingeschaald in salarisschaal 9. In 2010 is het [werkgever A] overgestapt op een systematiek van resultaat- en competentiegerichte functiebeschrijvingen. Er zijn nieuwe beschrijvingen van de bij [werkgever A] bestaande functies gemaakt en de functies zijn opnieuw gewaardeerd. De peildatum voor implementatie van de nieuwe systematiek is 1 juni 2012.
1.2.
Op 16 april 2015 heeft het dagelijks bestuur besloten de salarisschaal van appellant niet te verhogen naar de schaal (10) waarop zijn functie van [functie A] volgens de nieuwe systematiek per 1 juni 2012 is gewaardeerd. Daaraan ligt ten grondslag dat blijkens de drie geraadpleegde beoordelingen in zijn geval geen sprake was van voldoende functievervulling.
1.3.1.
Bij besluit van 5 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2015 wegens een motiveringsgebrek gegrond verklaard en aan appellant de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand vergoed.
1.3.2.
Het dagelijks bestuur heeft de inschaling van appellant, onder verbetering van de motivering, gehandhaafd. In het bestreden besluit is uiteengezet welke stappen worden gevolgd als een functie in de nieuwe systematiek hoger gewaardeerd is. Ten aanzien van appellant heeft het dagelijks bestuur overwogen dat hij de op hem van toepassing zijnde functiebeschrijving voor gezien heeft ondertekend, dat uit zijn personeelsdossier naar voren komt dat er op de peildatum 1 juni 2012 twijfel was over zijn functioneren, dat de toenmalige leidinggevende L om die reden medio november 2012 een assessment heeft ingezet en dat de rapportage van het IOP (lees: assessment) tot de conclusie leidde dat appellant op de peildatum niet, dan wel niet volledig voldeed aan de competenties behorend bij de functie van [functie A] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het in de interne memo’s van 6 juni 2012 en 1 juli 2013 omschreven stappenplan is aan te merken als een bestendige gedragslijn die het dagelijks bestuur hanteert. De rechtbank is vervolgens nagegaan of deze gedragslijn in het geval van appellant op consistente wijze is toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur aan de stappen een tot en met drie heeft voldaan en dat uit het ontwikkelassessment van november 2012 blijkt dat appellant op de peildatum niet, dan wel niet volledig, voldeed aan de competenties behorend bij de functie van [functie A] . Wegens langdurig verzuim van appellant in verband met arbeidsongeschiktheid heeft het dagelijks bestuur geen start kunnen maken met stappen vier en vijf. Nu op 1 juni 2012 sprake was van onvoldoende functievervulling, heeft het dagelijks bestuur terecht en op goede gronden besloten appellant nog niet in te schalen in de toepasselijke functieschaal per 1 juni 2012.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 18 van de Regeling Werkvoorzieningschap Aanvullende Arbeid Venlo en omstreken waren op de hier van belang zijnde datum 1 juni 2012 op bij het [werkgever A] werkzame ambtenaren de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo en de daarin vervatte bezoldigingsregeling van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 3a:2:5:1, tweede lid, van de bezoldigingsregeling, voor zover hier van belang, wordt de salarisschaal die voor de ambtenaar geldt door het college bepaald met inachtneming van het niveau van de functie, tenzij zijn wijze van functioneren zich nog daartegen verzet.
3.2.
De gedragslijn die het dagelijks bestuur hanteert bij de inschaling van medewerkers van wie de functie op een hogere salarisschaal is gewaardeerd, is neergelegd in interne memo’s van 6 juni 2012 en 1 juli 2013. In het memo van 6 juni 2012 is dit stappenplan, dat in het bestreden besluit ook is vermeld, als volgt beschreven:
“Voordat een medewerker kan worden ingepast in een nieuwe functieschaal, zal bekeken moten worden in hoeverre de medewerker over de competenties beschikt die verbonden zijn aan de nieuwe functie. Inschaling in de nieuwe functieschaal is pas aan de orde op het moment dat de medewerkers over de benodigde competenties beschikt. Dit betekent dat er een nulmeting zal moeten plaatsvinden om te bepalen wat de afstand is tot het competentieprofiel. Hoe wordt deze nulmeting in gang gezet?
Om deze nulmeting te kunnen verrichten, zal het niveau van de vereiste competentie moeten worden bepaald (de functiebeschrijvingen bevatten nu geen niveaubepaling). Kortom, een verfijning van het competentieprofiel.
Aan de hand van beoordelingen (dossierstudie) en interviews met de direct leidinggevende wordt bepaald in hoeverre de betrokken functionaris voldoet aan het competentieprofiel. Levert dossierstudie of het interview onvoldoende informatie op, dan is een test of assessment aangewezen.
Vervolgens zal er een gesprek met de medewerker plaatsvinden om de gemaakte inschatting van het niveau van de competenties te bespreken. Voldoet de medewerker nog niet aan de benodigde competenties, dan wordt in het gesprek een stappenplan gemaakt om te sturen op het bereiken van de benodigde competenties binnen een vooraf bepaalde termijn met een maximum van twee jaar. Voldoet de medewerker aan de benodigde competenties, dan vindt inschaling in de nieuwe functieschaal plaats, en wordt de waardering -indien van toepassing- aangepast met ingang van 1 juni 2012 (de eerste dag van de maand volgend op de instemming van de RvC). Voldoet de medewerker (nog) niet aan de competenties dan vindt inschaling op een later moment plaats (of niet).
Is het niet reëel te achten dat de medewerker op termijn aan de competenties zal kunnen voldoen, dan zal er een vervolggesprek plaatsvinden over doorstroom of uitstroom naar een ander functie binnen of buiten de organisatie, met inachtneming van het sociaal statuut en het flankerend beleid.”
Het memo van 1 juli 2013 bevat onder meer de toevoeging dat bij het niet volledig voldoen aan het functieprofiel een IOP wordt opgesteld door de leidinggevende.
3.3.
Zoals het dagelijks bestuur ter zitting van de Raad heeft meegedeeld, heeft de functie van [functie A] vanaf 2008 een verandering ondergaan, waarbij onder meer de vereiste competenties op het gebied van acquisitie van werk voor het [werkgever A] zijn gewijzigd. Op basis van de nieuwe functiebeschrijving van 1 november 2010 is de functie in een hogere schaal gewaardeerd. Volgens de functiebeschrijving zijn de competenties van de functie: initiatief, markt- en klantgerichtheid, creativiteit, beïnvloedingsvermogen en overtuigingskracht. Daarbij is niet vermeld welk niveau een bepaalde competentie moet hebben. Ter zitting van de Raad heeft de vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur meegedeeld dat in december 2012 is gestart met de in stap een van het stappenplan vermelde bepaling van de competentieniveaus van de functies en de verfijning van de competentieprofielen.
3.4.
De gedingstukken bevatten geen informatie over de vraag hoe appellant rond de peildatum 1 juni 2012 functioneerde. De over 2008 en 2009 opgemaakte beoordelingen zijn te gedateerd en in 2010 en 2011 zijn geen beoordelingen opgemaakt. Appellant heeft het standpunt van het dagelijks bestuur dat bij zijn toenmalige leidinggevende L twijfel bestond over zijn functioneren nadrukkelijk betwist. In het dossier ontbreekt een stuk waaruit deze visie van L blijkt, zoals een verslag van een interview als bedoeld in stap twee over de functievervulling van appellant of van een (functionerings)gesprek met appellant.
3.5.
De in november 2012 aangetreden leidinggevende D heeft op 11 december 2012 een beoordelingsgesprek met appellant gevoerd. D heeft toen naast positieve kwalificaties ook kritiek geuit op enkele aspecten van het functioneren van appellant (zorgvuldigheid van werken, samenwerking en contacten met enkele klanten). Uit het verslag dat van dit gesprek is opgemaakt blijkt niet op welke periode de opmerkingen van D betrekking hebben en evenmin dat het functioneren is gewaardeerd aan de hand van het gewenste niveau van de competenties. Reeds om die reden biedt dit verslag onvoldoende basis om te kunnen vaststellen in hoeverre appellant op 1 juni 2012 aan het competentieprofiel voldeed. Daarom kan deze beoordeling niet worden aangemerkt als de in stap twee beschreven nulmeting dan wel als het in stap drie bedoelde gesprek.
3.6.
De Raad stelt verder vast dat niet voldoende inzichtelijk is welke maatstaf bureau H&G heeft gehanteerd bij de vaststelling van de capaciteiten van appellant en de mate waarin de voor de functie van [functie A] vereiste competenties bij hem ontwikkeld zijn. Uit het rapport van H&G blijkt niet welke informatie het dagelijks bestuur in aanvulling op de verstrekte functiebeschrijving heeft verschaft. In ieder geval was er op de datum van het onderzoek - 1 november 2012 - nog geen resultaat- en competentiegerichte functiebeschrijving. De bevindingen van H&G zijn daarom niet toereikend voor de conclusie dat de wijze van functievervulling van appellant op 1 juni 2012 onvoldoende was.
3.7.
In de periode van december 2012 tot aan het besluit van 16 april 2015 heeft het dagelijks bestuur het zetten van de stappen drie en vier achterwege gelaten en geen IOP laten opstellen. Niet duidelijk is waarom in deze periode geen afspraken met appellant zijn gemaakt met het doel te bereiken dat hij met ingang van 1 juni 2012 of een latere datum alsnog in schaal 10 kon worden geplaatst. Dat appellant in 2013 en 2014 meerdere keren langdurig arbeidsongeschikt is geweest had daaraan niet in de weg hoeven te staan, nu hij in die jaren ook langere perioden heeft gewerkt.
3.8.
Wat onder 3.3 tot en met 3.7 is overwogen leidt tot de conclusie dat het dagelijks bestuur in het geval van appellant het stappenplan niet correct en evenmin volledig heeft gevolgd en dat het standpunt van het dagelijks bestuur dat de wijze van functievervulling van appellant zich op de peildatum 1 juni 2012 verzette tegen inschaling in de functieschaal niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust. Gezien deze conclusie was er geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat de salarisschaal die voor de ambtenaar geldt door het college wordt bepaald met inachtneming van het niveau van de functie. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend.
3.9.
Het hoger beroep slaagt. De Raad zal met vernietiging van de aangevallen uitspraak
het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Er is aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 16 april 2015 te herroepen en de voor appellant geldende salarisschaal met ingang van 1 juni 2012 te bepalen op schaal 10.
4. Er is aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant,
in beroep tot een bedrag van € 1.002,- en in hoger beroep tot een bedrag van eveneens
€ 1.002,-, in totaal € 2.004,- wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 januari 2016;
- herroept het besluit van 16 april 2015 en bepaalt de voor appellant geldende salarisschaal
met ingang van 1 juni 2012 op schaal 10;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 2.004,-;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.J.T. van den Corput en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van
L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.V. van Donk

IJ