ECLI:NL:CRVB:2018:1003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
12/6031 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding WIA na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een proceskostenvergoeding in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 maart 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft een intrekking van het hoger beroep door appellante, die dit deed omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar tegemoet was gekomen aan haar bezwaren. Het Uwv had een bedrag van € 3.108,- aan appellante vergoed, maar appellante vond deze vergoeding te laag en heeft dit standpunt niet onderbouwd.

De Centrale Raad overweegt dat, nu het Uwv een proceskostenvergoeding heeft toegekend, is voldaan aan de voorwaarde waaronder appellante het hoger beroep wenste in te trekken. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die bepalen dat bij intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad concludeert dat het verzoek om vergoeding van proceskosten moet worden afgewezen, omdat appellante haar standpunt over de hoogte van de vergoeding niet heeft onderbouwd.

De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, met M.D.F. Smit-de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/6031 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 oktober 2012, 11/2683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2013. Namens appellante is
mr. Driessen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Op verzoek van de Raad heeft een deskundige een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 29 oktober 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Mr. Driessen heeft in een brief van 23 november 2015 meegedeeld dat de gewijzigde beslissing van het Uwv voor appellante aanleiding is het hoger beroep in te trekken, mits een proceskostenvergoeding wordt toegekend. Bij besluit van 2 maart 2016 heeft het Uwv opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Bij dat besluit heeft het Uwv tevens beslist een bedrag van € 3.108,- aan appellante te vergoeden, bestaande uit de kosten van bezwaar, de proceskosten in beroep en hoger beroep en het griffierecht in eerste en tweede aanleg. Desgevraagd heeft appellante laten weten niet akkoord te gaan met de proceskostenvergoeding, omdat die in haar optiek te laag is.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Nu het Uwv een proceskostenvergoeding heeft toegekend, is voldaan aan de voorwaarde waaronder appellante het hoger beroep wenste in te trekken.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen.
Het Uwv heeft daarnaast ook een vergoeding toegekend voor de kosten van bezwaar en de proceskosten in beroep en hoger beroep van in totaal € 2.940,-. Appellante heeft gesteld dat deze vergoeding te laag is, maar dit standpunt niet onderbouwd. Bij gebrek aan onderbouwing van het verzoek wordt als volgt beslist.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor

TM