ECLI:NL:CRVB:2017:987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
16/3828 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning LFNP-functie Docent A aan appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de korpschef van politie om appellant de LFNP-functie van Docent A toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 maart 2017 uitspraak gedaan. Appellant was van mening dat de matching van zijn functie niet correct was uitgevoerd en dat hij niet in het juiste domein was geplaatst. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef op goede gronden de functie aan appellant heeft toegekend, aangezien het hoofdbestanddeel van zijn korpsfunctie bestaat uit kennisoverdracht en het bijbrengen van vaardigheden. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn functie meer gericht zou moeten zijn op uitvoering dan op ondersteuning, niet overtuigend geacht. De Raad heeft ook de hardheidsclausule van de Regeling overgang naar een LFNP functie besproken, maar kwam tot de conclusie dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3828 AW
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2016, 14/4373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M. Terlingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Specialist/009/08, salarisschaal 8.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent A, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De Raad begrijpt het hoger beroep aldus dat appellant primair de mening is toegedaan dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn korpsfunctie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Appellant levert een bijdrage aan operationele politietaken, heeft een executieve functie en is ook uitgerust met geweldsmiddelen. In zijn korpsfunctieomschrijving is ook vermeld dat appellant mogelijk kan worden ingezet in
ME-verband bij grootschalig politieoptreden.
4.1.2.
De functie van Specialist/009/08 is blijkens de korpsfunctiebeschrijving in het bijzonder gericht op:
 het bieden van ondersteuning en assistentie op basis van specialistische kennis of inbreng onder meer door deelname in multidisciplinair verband;
 het signaleren van ontwikkelingen op het vakgebied en het bijdragen aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied;
 het overdragen van kennis van het vakgebied, onder meer door het samenstellen van handboeken, geven van voorlichting, vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden als docent, en;
 het begeleiden van minder deskundige medewerkers binnen het eigen vakgebied.
4.1.3.
De korpschef heeft zich op het standpunt mogen stellen dat in de korpsfunctie van appellant aldus in overwegende mate sprake is van overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving, de toelichting in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding) alsmede de in het functievergelijkingsformulier gegeven motivering, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd (vergelijk de uitspraken van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710, en van 12 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:115).
4.2.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van Docent A, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.3.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling) is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.4.1.
Het betoog van appellant dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Uit de Handleiding volgt dat het een bewuste keuze is geweest om docenten onder te brengen in het domein Ondersteuning. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is verder inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van
4.4.2.
Daarbij komt dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellant negatieve (financiële) gevolgen zal ondervinden van het bestreden besluit (vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173).
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel

HD