ECLI:NL:CRVB:2017:980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs van dakloosheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.I. L’Ghdas, had een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op meerdere adressen verbleef, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van bijstand voor daklozen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 20 oktober 2014 een aanvraag indiende en daarbij verschillende adressen in Amsterdam opgaf. Echter, uit een onderzoek van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) bleek dat de appellant voornamelijk op het adres van zijn ouders verbleef. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn dakloosheid, aangezien hij de meeste nachten op het adres van zijn ouders doorbracht en niet regelmatig op de andere opgegeven adressen verbleef.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het college voldoende onderzoek had gedaan naar de woon- en verblijfsituatie van de appellant en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad wees erop dat het aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat hij een zwervend bestaan leidt, wat in dit geval niet was aangetoond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.