ECLI:NL:CRVB:2017:97
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om behoud Wajong-uitkering bij verhuizing naar Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, geboren in 1987, had een Wajong-uitkering ontvangen sinds 17 mei 2010. In juni 2014 verzocht hij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om vast te stellen dat hij zijn uitkering kan behouden indien hij met zijn ouders naar Turkije verhuist. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat er geen objectieve en dwingende redenen waren voor de verhuizing van de ouders. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de wens van de ouders om terug te keren naar Turkije begrijpelijk is, maar dat deze wens voornamelijk op eigen keuze is gebaseerd en niet op objectieve en dwingende redenen. De Raad oordeelde dat de hardheidsclausule van de Wet Wajong niet van toepassing was, omdat de verhuizing niet noodzakelijk was voor de verzorging van de appellant. De Raad concludeerde dat de verhuizing naar het buitenland gevolgen heeft voor de Wajong-uitkering, maar dat dit niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven zoals omschreven in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en de leden T.L. de Vries en M.A.H. van Dalen-van Bekkum. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2017.