ECLI:NL:CRVB:2017:965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
16/1466 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsgebrek en niet-ontvankelijkheid van bezwaar in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten, dat zijn aanvraag voor hulp bij het huishouden had afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant stelde dat het besluit onbevoegd was genomen en dat hij procesbelang had bij de beoordeling van zijn bezwaren.

De Raad heeft vastgesteld dat het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling bevoegd was om op het bezwaar te beslissen, en dat het dagelijks bestuur dit erkende. Het algemeen bestuur had op 13 december 2016 besloten het bestreden besluit voor zijn rekening te nemen. De Raad oordeelde dat, omdat het algemeen bestuur het besluit voor zijn rekening had genomen, de appellant niet benadeeld was door het bevoegdheidsgebrek. Hierdoor werd het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien dit besluit inmiddels was ingetrokken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en het dagelijks bestuur werd opgedragen het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

16/1466 WMO
Datum uitspraak: 8 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2016, 15/6092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.F. van Rooij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (college) aan appellant hulp bij het huishouden toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor de periode van 1 februari 2013 tot en met
31 januari 2018.
1.2.
Bij besluit van 7 mei 2015 heeft het college de hulp bij het huishouden met ingang van 18 mei 2015 beëindigd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 6 augustus 2015 heeft het college het besluit van 7 mei 2015 ingetrokken en bepaald dat de hulp bij het huishouden zoals staat beschreven in het besluit van
4 februari 2013 gehandhaafd blijft.
1.4.
Bij besluit van 8 september 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat met het besluit van 6 augustus 2015 volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen, zodat het procesbelang ontbreekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu volgens de toelichting namens het dagelijks bestuur ter zitting de beslissing op bezwaar wordt genomen door de wethouder van de gemeente waar de bezwaarmaker woont. Vervolgens heeft de rechtbank het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het niet aannemelijk is dat appellant is benadeeld door het feit dat het dagelijks bestuur op zijn bezwaar heeft beslist. De reden waarom appellant tegen het bestreden besluit in beroep gaat, namelijk dat niet op al zijn bezwaren is beslist, doet hier niet aan af, nu appellant deze bezwaren heeft aangevoerd tegen het al ingetrokken besluit van 7 mei 2015. Als gevolg van die intrekking heeft appellant weer recht op een individuele voorziening tot en met 31 januari 2018. Het dagelijks bestuur is aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen door het besluit van 7 mei 2015 in te trekken. Appellant heeft in het kader van huishoudelijke hulp dezelfde rechten als voordat het besluit van 7 mei 2015 was genomen, zodat appellant geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn bezwaren tegen dat besluit. Het dagelijks bestuur heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Kort samengevat stelt appellant zich op het standpunt dat hij procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn tegen het besluit van 7 mei 2015 gemaakte bezwaren. Verder heeft hij aangevoerd dat niet is aangetoond dat het primaire besluit van 7 mei 2015 en het bestreden besluit door het daartoe bevoegde bestuursorgaan zijn genomen en dat de rechtbank die gebreken ten onrechte heeft gepasseerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt – anders dan de rechtbank – vast dat het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (algemeen bestuur) bevoegd was om op het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2015 te beslissen. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 7 in samenhang bezien met artikel 10 van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten. Het dagelijks bestuur heeft dit erkend. Vervolgens heeft het algemeen bestuur op 13 december 2016 besloten het bestreden besluit voor zijn rekening te nemen en heeft het een daartoe strekkende verklaring aan de Raad doen toekomen.
4.2.
Nu het algemeen bestuur het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen, is aannemelijk dat appellant door het onder 4.1 vastgestelde bevoegdheidsgebrek niet is benadeeld. De Raad zal dit bevoegdheidsgebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Met het passeren van dit bevoegdheidsgebrek is er geen aanleiding tot bespreking van de grond dat ook het primaire besluit van 7 mei 2015 onbevoegd is genomen.
4.3.
Het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2015 is terecht wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard, nu dit besluit bij het besluit van 6 augustus 2015 is ingetrokken. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de tegen het besluit van 7 mei 2015 aangevoerde bezwaren in het bestreden besluit had moeten bespreken.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 169,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017.
(getekend) M.F. Wagner
De griffier is verhinderd om te ondertekenen.
IvR