ECLI:NL:CRVB:2017:938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van onacceptabel gedrag van appellant in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 15 januari 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 2 april 2014 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft op 4 december 2014 besloten om de bijstand van appellant met 100% te verlagen voor de duur van een maand, omdat appellant op 14 november 2014 onacceptabel gedrag heeft vertoond op de trajectlocatie. Dit gedrag heeft geleid tot een belemmering van zijn arbeidsinschakeling en onvoldoende medewerking aan de aangeboden voorziening.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het college terecht waarde heeft gehecht aan het verslag van de werkleider, waarin het incident op 14 november 2014 is gedocumenteerd. Appellant heeft de groepsleider beledigd en fysiek aangevallen, wat door getuigen is bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant wisselende verklaringen heeft afgelegd over het voorval en dat hij pas na een aanzienlijke tijd aangifte heeft gedaan, waardoor de feiten niet meer konden worden gecontroleerd. De rechtbank concludeert dat appellant zijn re-integratietraject heeft belemmerd en dat het college op basis van de Maatregelenverordening gerechtigd was om de bijstand te verlagen.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn stelling dat hij geen onacceptabel gedrag heeft vertoond en dat hij zelf is aangevallen. De Raad voor de Rechtspraak onderschrijft echter de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.