ECLI:NL:CRVB:2017:935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
14/1519 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling bij intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan

Op 7 maart 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/1519 WWB. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellant is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2014. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J. van den Ende, heeft het hoger beroep op 10 oktober 2016 ingetrokken, nadat het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard aan de bezwaren van appellant tegemoet was gekomen. Appellant verzocht de Raad om het college te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college de beslissingen op bezwaar van 28 mei 2013 en 19 juni 2013 heeft ingetrokken en de besluiten van 22 maart 2013 heeft herroepen. Het college heeft erkend dat deze beslissingen onrechtmatig waren. De Raad heeft geoordeeld dat het college veroordeeld moet worden in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 990,- voor beroep en € 495,- voor hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.485,- dat het college aan appellant moet vergoeden.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door W.F. Claessens, met E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing benadrukt de mogelijkheid voor appellant om zich rechtstreeks tot het college te wenden voor vergoeding van het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 maart 2017
14/1519 WWB, 14/1520 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 februari 2014, 13/4804 en 13/3940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 oktober 2016 heeft J. van den Ende namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de (proces)kosten die appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt.
Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep is ingetrokken omdat het college aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen door de beslissingen op bezwaar van 28 mei 2013 en 19 juni 2013 in te trekken en de ten aanzien van appellant genomen besluiten van 22 maart 2013 te herroepen. Het college heeft in zijn verweerschrift erkend dat genoemde beslissingen op bezwaar achteraf gezien onrechtmatig waren.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Tot vergoeding van de kosten in bezwaar bestaat geen aanleiding, reeds omdat daarom in bezwaar niet is verzocht en om die reden niet voldaan is aan artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 990,- in beroep en
€ 495,- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) E. Blijleven-de Vries

IJ