ECLI:NL:CRVB:2017:893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen. Appellant, die zich op 17 augustus 2009 ziek meldde met pijnklachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts had op 30 maart 2012 beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), maar het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, en hij voegde rapporten van deskundigen toe ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad heeft de rapporten van de deskundigen, waaronder psychiater N.J. de Mooij, en de verzekeringsarts H.J. Hullen in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de deskundigen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de vastgestelde beperkingen in de FML voldoende rekening hielden met de situatie van appellant. De Raad volgde het oordeel van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat appellant in staat was om te werken in functies die niet in strijd waren met zijn beperkingen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, met M.S.E.S. Umans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.