ECLI:NL:CRVB:2017:868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
14/2978 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een voormalig zelfstandig ondernemer, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) vanwege gezondheidsklachten die hij ervoer na de diagnose van laaggradig non-hodgkin lymfoom in 1996. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er geen structurele beperkingen waren vóór 1 augustus 2004, de datum waarop de WAZ-regeling wijzigde. Het Uwv weigerde de WAZ-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd.

De appellant stelde dat hij al vóór 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat er vóór deze datum geen structurele beperkingen waren vastgesteld. De rechtbank baseerde haar oordeel op medische rapporten, waaronder die van internist-hematoloog J.F.M. Pruijt, die bevestigden dat er geen aanwijzingen waren voor arbeidsongeschiktheid vóór de genoemde datum. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat de appellant niet in staat was om met objectieve medische gegevens aan te tonen dat hij vóór 2004 arbeidsongeschikt was.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.

Uitspraak

14/2978 WAZ
Datum uitspraak: 3 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 april 2014, 13/5577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij appellant, die van 1989 tot in ieder geval 2006 dan wel juli 2013 zelfstandig ondernemer was, is in 1996 laaggradig non-hodgkin lymfoom vastgesteld. Appellant heeft op 22 april 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), omdat hij in de laatste jaren voorafgaand aan zijn aanvraag in toenemende mate hieruit klachten ervoer en hij zijn werk niet langer kon volhouden. Naar aanleiding van die aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht, beschikbare medische informatie van
internist-oncoloog-hematoloog I. Ludwig van 28 maart 2012 bestudeerd en van zijn bevindingen verslag gedaan in zijn rapport van 2 juli 2013. De verzekeringsarts heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag arbitrair vastgesteld op 1 oktober 2011. De verzekeringsarts heeft op basis van de ontvangen informatie van Ludwig en hetgeen appellant heeft verklaard geen aanwijzingen gevonden dat appellant vóór 1 augustus 2004 buiten staat was om zijn werk te verrichten. In navolging van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 18 juli 2013 geweigerd appellant een WAZ-uitkering toe te kennen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 18 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 november 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin overwogen dat de in bezwaar ingebrachte stukken geen ander licht werpen op de beoordeling omdat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat er vóór 1 augustus 2004 structurele beperkingen waren in verband met laaggradig non-hodgkin lymfoom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport uiteengezet dat in 2004 wel nog een behandeling werd geadviseerd, maar dat het niet tot een behandeling lijkt te zijn gekomen. Hij heef verder meegewogen dat in een brief van 11 maart 2005 van internist-hematoloog
J.F.M. Pruijt, werkzaam in het Jeroen Bosch ziekenhuis, is beschreven dat het anamnestisch het afgelopen jaar prima is gegaan, dat appellant geen klachten heeft en dat er een expectatief beleid wordt gevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts dat er vanaf 1 oktober 2011 wel sprake is van structurele beperkingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij, voor zover relevant voor de beoordeling van dit geding, overwogen dat op grond van artikel 3, eerste lid, van de WAZ, zoals gewijzigd bij de Wet van 6 juli 2004 (Wet einde toegang verzekering WAZ, Stb. 2004, 324, inwerkingtreding 1 augustus 2004) op grond van deze wet verzekerd is de persoon die vóór 1 augustus 2004 als zelfstandige beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot arbeidsongeschikt is geworden, gedurende de periode waarover hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen, mede op basis van de inhoud van de brief van internist-hematoloog Pruijt, inzichtelijk hebben gemotiveerd dat, ook al is in 1996 bij appellant de diagnose laaggradig folliculair non-hodgkin lymfoom stadium IV vastgesteld, er vóór 1 augustus 2004 geen structurele beperkingen kunnen worden vastgesteld en dat daardoor vóór die datum geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep bij rapport van 16 december 2013 heeft toegelicht dat de door appellant in beroep ingebrachte stukken geen nieuwe gegevens betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant er niet in geslaagd op grond van objectief medische stukken aannemelijk te maken dat hij al vóór 2004 arbeidsongeschikt is geweest en heeft voldaan aan de eisen die in de WAZ worden gesteld aan het bestaan van het recht op uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij reeds vóór 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt was ten gevolge van de aandoening laaggradig non-hodgkin lymfoom. Appellant heeft zich destijds nooit ziek gemeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven, met die aantekening dat uit de stukken niet blijkt dat er bij appellant in 1996 reeds sprake was van laaggradig folliculair non-hodgkin lymfoom stadium IV; dit was wel het geval in februari 2004. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel appellant al een lange tijd aan een ongeneeslijke ziekte lijdt, de verzekeringsartsen inzichtelijk hebben toegelicht dat uit de ingebrachte medische stukken niet blijkt dat appellant hieruit vóór 1 augustus 2004 al structurele beperkingen had. Uit de beschikbare stukken van de behandelend sector blijkt dat appellant, na een onderzoek in Suriname in februari/maart 2004, in begin maart 2004 op het spreekuur is geweest van Pruijt in verband met een verdenking non-hodgkin lymfoom, waarvoor een operatie heeft plaatsgevonden op 16 maart 2004. Uit de gedingstukken blijkt niet dat een verdere behandeling heeft plaatsgevonden. Op
11 maart 2005 is appellant opnieuw op het spreekuur van Pruijt gezien in verband met een opleving van klachten aan zijn rechterlies in verband met non-hodgkin lymfoom. De gedingstukken bieden onvoldoende aanknopingspunten dat appellant in de periode tot
1 oktober 2011 door zijn ziekte geheel of gedeeltelijk niet in staat is geweest zijn werk uit te oefenen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

HD