Uitspraak
22 april 2016, 15/6099 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had haar aanvraag op 16 april 2015 afgewezen, maar bood wel crisisopvang aan. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat appellante geen recht had op een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Appellante ging in hoger beroep, maar de Raad volgde haar niet in de stelling dat zij recht had op een maatwerkvoorziening. De Raad oordeelde dat vreemdelingen zoals appellante niet onder de definitie van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 vallen en ook niet gelijkgesteld zijn aan Nederlanders volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De uitspraak werd gedaan op 27 februari 2017, waarbij de proceskosten niet werden vergoed.