ECLI:NL:CRVB:2017:83
Centrale Raad van Beroep
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van onvoldoende bewijs van woon- en leefsituatie
In deze zaak heeft appellant op 3 oktober 2014 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een specifiek adres in Amsterdam. Na een onderzoek door de gemeente Amsterdam, waarin appellant werd verzocht om aanvullende gegevens, heeft het college de aanvraag op 11 november 2014 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand, omdat zijn financiële situatie en woon- en leefsituatie niet duidelijk waren. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn woonadres. Hij voerde aan dat de pintransacties in andere gemeenten niet bewijzen dat hij niet op het opgegeven adres woont en dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt waarvan hij heeft geleefd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. De Raad concludeerde dat appellant niet de nodige duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële en woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.