Uitspraak
29 april 2016, 15/6618 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen, met als reden dat de vreemdeling geen aanspraak kan maken op voorzieningen op grond van de Wmo 2015. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat de vreemdeling, zoals gedefinieerd in de Vreemdelingenwet 2000, geen recht heeft op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 22 februari 2017, waarin is vastgesteld dat vreemdelingen niet gelijkgesteld kunnen worden aan Nederlanders voor de toepassing van de Wmo 2015. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en komt tot de conclusie dat de vreemdeling geen recht heeft op de gevraagde opvang.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 februari 2017, ondertekend door de voorzitter en de griffier.